Hoofdstuk 32, oefening 188
nci : nominativus cum infinitivo
aci : accusativus cum infinitivo
1 Amicus venire videtur. Men ziet de vriend komen. (nci)
2 Pueri iuvare dicuntur. De jongens helpen, naar men zegt. (nci)
3 Puer iuvare dicebatur. Men zei dat de jongen hielp. (nci)
4 Pueros iuvare videmus. Wij zien de jongens helpen. (aci)
5 Puer manere narratur. Men vertelt dat de jongen blijft. (nci)
6 Verum est pueros natavisse. Het is waar dat de jongens gezwommen hebben. (aci)
7 Fama est te rediturum esse. Het gerucht gaat dat jij zal terugkeren. (aci)
8 Pueri iuvari videntur. Men ziet dat de jongens geholpen worden. (nci)
9 Iuvare videris. Men ziet dat jij helpt.
10 Dixit se mansurum esse. Hij heeft gezegd dat hij zal blijven. / Hij zei dat hij zou blijven. (aci)
11 Mansisse putamini. Men denkt dat jullie gebleven zijn. (nci)
12 Manere videbaris. Men zag dat jij bleef.
13 Vir equum domuisse dicitur. De man heeft het paard getemd, naar men zegt. (nci)
14 Certum erat eum equos domiturum esse. Het was zeker dat hij de paarden zou temmen. (aci)
15 Equi domiti esse videntur. Men ziet dat de paarden getemd zijn. (nci)
16 Domus ardere dicebatur. Men zei dat het huis in brand stond. (nci)
17 Urbs arsisse nuntiabatur. Men berichtte dat de stad in brand had gestaan. (nci)
18 Fama est domos illas arsisse. Het gerucht gaat dat die huizen in brand gestaan hebben. (aci)
19 Quid dux suasisse dicitur? Wat heeft de aanvoerder aangeraden, naar men zegt? (nci)
20 Quis severus esse dicitur? Wie, zegt men, is er streng? (nci)
NB: videri kan ook betekenen: schijnen ; dus bijvoorbeeld bij 1: De vriend schijnt te komen