Tekst 37 (versie 2)
Categorie: Boek > SPQR > Versie 1
Het Romeinse leger had de vestingstad Alesia in het nauw gebracht door een lange belegering.
De inwoners van Alesia hebben de andere stammen van Gallië te hulp geroepen, maar de hulp was nog niet aangekomen.
De inwoners van Alesia konden niets anders doen dan met de bondgenoten op hun aankomst te wachten.
[6] Ook in het Romeinse legerkamp wachtten de soldaten geduldig op het begin van het gevecht.
Een deel van de soldaten bewaakte de ommuring, een deel van vervult in het legerkamp andere taken.
[9] Dicht bij het hoofdkwartier zat een centurio met veel dienstjaren samen met enkele onervaren soldaten, die hun wapens poetste.
De oude centurio met de naam Garrulus vertelde hen over de wonderbaarlijke dieren, die aan de overkant van de rivier de Rijn leefden.
Hij zei: ‘Ik heb zelf oerosson gezien, want Caesar heeft ons tweemaal de bossen tegen Germaniërs in geleid.’
[15] Hij toonde de jongemannen een hoorn van een beest en zei: ‘Kijk, dit is de hoorn van een oeros.
Oerossen zijn zeer woest, in grootte een beetje kleiner dan olifanten, in uiterlijk en kleur meer lijkend op stieren.
Het mannetje van hen is enorm; ze sparen dieren niet en mensen ook niet. Eén is er toch door ons gevangen.’
[21]Dan vroegen de jongemannen: Hoe kan een woest dier gevangen worden? Garrulus
antwoordde: De barbaren hebben ons geleerd om een oeros te vinden. Nadat een gat is gegraven, is het makkelijk hem te vangen. Het moeilijkste is vorkomen dat je geraakt wordt. Aangezien alleen ik dat durfde te doen, ben ik nu een deel van mijn been kwijt.