Hoofdstuk 9, tekst B
1 Achilles onthaalde de drie bodes met grote vriendschap:
‘Gegroet, mannen: want jullie zijn mij zeer dierbaar! Gaat hier zitten.’
Daarna zei hij tegen zijn vriend Patroklos:
‘Vooruit, Patroklos, breng een groter mengvat hierheen,
5 en geef de dierbare mannen wijn en te vreten.’
Na de maaltijd zei Odysseus: ‘Ook jij gegroet, Achilles.
De maaltijd bevalt ons! Toch interesseert de maaltijd ons niet,
maar iets anders, de verschrikkelijke rampen van de Grieken!
Want de Trojanen zijn al dichtbij het legerkamp aanwezig
10 en staan op het punt de schepen met verwoestend vuur in brand te steken!
O liefste Achilles, wees niet meer ongevoelig, maar heb medelijden met ons:
want Agamemnon is bereid het meisje Briseïs
terug te sturen, en mooie en waardige geschenken te geven!’
Achilles luisterde naar de verstandige plannen en zei:
15 ‘Spreek me niet, vrienden, over geschenken! Gehaat bij mij (zijn) de geschenken!
Wees niet onverstandig: want jullie kunnen mij niet overreden!
Ook niet Agamemnon: want hij pakte mijn eergeschenk van mij af!
Jullie strijd interesseert me niet meer, maar onze terugkeer:
want Thetis, mijn moeder, voorspelde mij dit:
20 ‘Als jij, Achilles, naar huis gaat, is er voor jou/heb jij een gelukkig en lang leven;
maar als je blijft en om Troje oorlog voert, sterf je jong,
maar is er onsterfelijke roem voor je/heb je...!’ Nu bevallen mij de terugkeer en
het lange leven. Ga dus weg en meld dit
aan Agamemnon.’