Latijn en Grieks.com

regelmatige voltooide tijden, actieve vorm
perfectum = v.t.t.
plusquamperfectum : v.v.t.
futurum exactum : voltooid toekomende tijd

1 ierat : hij was gegaan â†’ ire
2 rediisse : teruggekeerd te zijn â†’ redire
3 pugnaverant : zij hadden gestreden â†’ pugnare
4 latueris : jij zal je schuilgehouden hebben â†’ latÄ“re
5 natavimus : wij hebben gezwommen â†’ natare
6 parueratis : jullie hadden gehoorzaamd â†’ parÄ“re
7 rexerit : hij zal hebben geregeerd â†’ regere
8 plicavisse : gevouwen te hebben â†’ plicare
9 valuero : ik zal gezond geweest zijn â†’ valÄ“re
10 dixeram : ik had gezegd â†’ dicere
11 licuit : het is geoorloofd geweest
12 adduxistis : jullie hebben gehaald â†’ adducere
13 perierint : zij zullen verloren gegaan zijn : perire
14 volaverimus : wij zullen hebben gevlogen â†’ volare
15 protexerant : zij hadden beschermd â†’ protegere
16 exieramus : wij waren uitgegaan : exire
17 tacueritis : jullie zullen hebben gezwegen â†’ tacÄ“re
18 iuraveras : jij had gezworen â†’ iurare
19 reduxisti : jij hebt teruggeleid â†’ reducere
20 audiisse : gehoord te hebben : audire
21 dormierunt : zij hebben geslapen â†’ dormire
22 desideraveris : jij zal hebben verlangd â†’ desiderare
23 iunxerant : zij hadden verbonden â†’ iungere
24 munieritis : jullie zullen hebben verstevigd â†’ munire
25 lacrimaveris : jij zal hebben gehuild â†’ lacrimare
26 maledixisse : gevloekt te hebben â†’ maledicere
27 docuimus : wij hebben onderwezen â†’ docÄ“re
28 punieratis : jullie hadden gestraft â†’ punire
29 finxerit : hij zal hebben verzonnen â†’ fingere
30 properaveram : ik had mij gehaast â†’ properare
31 retinuero : ik zal hebben tegengehouden â†’ retinÄ“re
32 oppugnavisti : jij hebt belegerd â†’ oppugnare
33 abieram : ik was weggegaan â†’ abire
34 studuerint : zij zullen hun best gedaan hebben â†’ studÄ“re
35 praedixerimus : wij zullen hebben voorspeld â†’ praedicere
36 supplicavi : ik heb gesmeekt â†’ supplicare
37 transfixerat : hij had doorboord â†’ transfigere
38 stupuisse : versteld gestaan hebben â†’ stupÄ“re
39 nescieramus : wij hadden niet geweten â†’ nescire
40 abduxerat : hij had weggevoerdâ†’ abducere