Hoofdstuk 22, oefening 146
pronomina demonstrativa (aanwijzende voornaamwoorden)
hic, ille, iste, is
1 Puer ille mittitur. Die jongen wordt gestuurd.
2 Haec puella laudatur. Dit meisje wordt geprezen.
3 Haec bella timent. Zij vrezen deze oorlogen.
4 Ne verbum istud audiatur. Laat dat woord niet gehoord worden.
5 Hoc bonum est. Dit is goed.
6 Id non cupimus. Wij wensen dat niet.
7 Ne eum puerum invitares. Nodigde jij die jongen maar niet uit.
8 Puellas eas mone. Waarschuw die meisjes.
9 Fabulam hanc narret. Laat hij dit verhaal vertellen.
10 Ea consilia audi. Aanhoor die plannen.
11 Horum dominorum equos aspiciebatis. Jullie bekeken de paarden van deze eigenaren.
12 Huius mulieris domus incendetur. Het huis van deze vrouw zal in brand worden gestoken.
13 Illius equum regis laudem. Laat ik het paard van die koning prijzen.
14 Eorum ducum imperiis parete. Gehoorzaam de bevelen van die aanvoerders.
15 Montes earum insularum ascendent. Zij zullen de bergen van die eilanden beklimmen.
16 Quid liberis his dabimus? Wat zullen we deze kinderen geven?
17 Eis deis sacrificate. Offer aan die goden.
18 De hoc bello narrabit. Hij zal over deze oorlog vertellen.
19 Librum illum huic amico da. Geef dat boek aan deze vriend.
20 Isti puero hoc suadebo. Ik zal die jongen dit aanraden.