Hoofdstuk 21, oefening 145
Categorie: Boek > Fabulae
1 Cum Diana tibi irata esset, ventos retinebat neque permisit, navigaremus.
Omdat Diana woedend op jou was, hield zij de winden tegen en stond zij ons niet toe uit te varen.
2 Quid facere possum, ut deam placem?
Wat kan ik doen om de godin te verzoenen?
3 Cum Diana animali careat, deae placere non poteris, nisi filiam dabis, ut sacrificetur.
Omdat Diana een dier mist, zal jij de godin niet kunnen verzoenen, tenzij jij je dochter zal geven om geofferd te worden.
4 Ne parricida filiae meae essem, nam graviter dei sanguinem innocentem vindicabunt.
Was ik maar niet de moordenaar van mijn dochter, want de goden zullen onschuldig bloed ernstig wreken.
5 Si decimo anno Troiam capiam, Paridem punire potero.
Als ik in het tiende jaar Troje inneem, zal ik Paris kunnen straffen.
6 Nisi filiam sacrificare cogereris, domum servare posses.
Als jij niet gedwongen werd je dochter te offeren, zou jij je geslacht kunnen redden.
7 Cum serpentem arborem ascendere Graeci viderent, Calchas omen explicare poterat.
Toen de Grieken een slang de boom in zagen glijden, kon Calchas het voorteken verklaren.
8 Fato duro cedam: Iphigeniam adducite, ut dea placari possit.
Ik zal wijken voor het harde lot: leid Iphigenia naar voren, opdat ik de godin kan verzoenen.
9 Nisi deae iussis parebis, mare traicere non poteris.
Als jij de bevelen van de godin niet opvolgt, zal jij de zee niet over kunnen steken.
10 Virgo fraudem perspiciet, sed mortem fugere non poterit, nisi Diana aderit.
De jonge vrouw zal het bedrog doorzien, maar zij zal de dood niet kunnen ontvluchten, tenzij Diana hulp verleent.