Hoofdstuk 14, tekst A-2A: De hinderlaag bij de pons Mulvius (5-6)
Categorie: Boek > Fortuna > Boek 3
1 Daarom heb ik gisteren de pretoren Lucius Flaccus en Gaius Pomptinus, zeer dappere en de staat zeer toegewijde mannen, bij mij geroepen, heb de situatie uiteengezet (en) laten zien wat er diende te gebeuren. (lett.: wat ik/de senaat vond dat er moest gebeuren) Zij nu, die immers een uitstekende gezindheid hebben ten opzichte van de staat, hebben zonder weigering en zonder enig uitstel de zaak op zich genomen en toen het avond werd, gingen zij in het geheim naar de pons Mulvius en nestelden zich daar in de dichtstbijzijnde huizen zo 5 in twee gedeelten dat de Tiber én de brug tussen hen in lag.
Eveneens daarheen nu hadden zij op eigen initiatief zonder argwaan van iemand vele dappere mannen gevoerd en (zelf) had ik uit de stad Reate verscheidene uitgelezen mannen, wier hulp ik voortdurend gebruik bij de bescherming van de staat, gewapend (erheen) gezonden.
Intussen werd er ongeveer na afloop van de derde nachtwake, toen de gezanten van de Allobrogen al met een groot gevolg de pons Mulvius begonnen te betreden en samen met hen Volturcius, een aanval op hen gedaan; zowel door hen als door de onzen werden zwaarden getrokken. De zaak was alleen aan de pretoren bekend, 10 de anderen wisten er niets van. Toen werd door het ingrijpen van Pomptinus en Flaccus de strijd, die begonnen was, gestaakt. Alle brieven, die in dat gezelschap waren werden ongeopend aan de pretoren overhandigd; zelf werden ze gearresteerd en aan mij, toen het al licht werd, voorgeleid.
En de snoodste aanstichter van al deze misdaden, Gabinius Cimber, heb ik onmiddellijk bij mij geroepen toen hij nog niets in de gaten had; vervolgens werd evenzo Lucius Statilius en na hem Cethegus ontboden; heel langzaam nu kwam Lentulus (aanlopen) - ik geloof omdat hij bij het opstellen van de brief 15 tegen zijn gewoonte in de vorige nacht niet geslapen had . . .!