Hoofdstuk 19, oefening 135
ut en cum
1 Ut rogas, facio. Ik doe, zoals je vraagt.
2 Mittimus vos, ut eos moneatis. Wij zenden jullie om hen te waarschuwen.
3 Simulatis, ne perspiciamus. Jullie doen alsof, opdat wij het niet doorzien.
4 Cum simules, te perspicimus. Hoewel jij veinst, doorzien wij jou.
5 Ascendamus, ne mergamur. Laten we hoger gaan om niet ondergedompeld te worden.
6 Cum simuletis, non venimus. Wanneer / Omdat jullie doen alsof, komen wij niet.
7 Cupiebatis, ut venirent. Jullie wensten, dat zij kwamen.
8 Abite, ne capiamini. Ga weg, opdat jullie niet gegrepen worden.
9 Simulabas, ut non veniremus. Jij veinsde, opdat wij niet zouden komen.
10 Cum non studeas, laudaris. Hoewel jij niet je best doet, word je geprezen.
11 Mittemur, ut videamus. Wij zullen gezonden worden om te kijken.
12 Pugna, ne vinciaris. Vecht, opdat je niet in de boeien geslagen wordt.
13 Ut res sunt? Hoe staan de zaken?
14 Monebas, audiremus. Jij waarschuwde ons te luisteren.
15 Monuimus te, ne abires. Wij hebben jou gewaarschuwd niet weg te gaan.
16 Cum permittas, non redimus. Hoewel u het toestaat, keren wij niet terug.
17 Cum bellum paratur, cives pareant. Laten de burgers gehoorzamen, wanneer een oorlog wordt voorbereid.
18 Ut rogas, ita faciemus. Wij zullen zo doen, als u vraagt.
19 Ede, ut vivas; non vivis, ut edas. Eet om te leven; je leeft niet om te eten.
20 Si dabis ut accipias, non laudaberis. Als je geeft (zal geven) om te ontvangen, zal je niet geprezen worden.