Hoofdstuk 17, oefening 125
coniunctivus van het praesens en imperfectum, actieve vormen
1 rapiam : dat ik roof / ik zal roven
2 surgas : dat jij opstaat
3 sanaret : dat zij beter maakte
4 careant : dat zij missen
5 pingeremus : dat wij schilderden
6 redires : dat jij terugkeerde
7 dormiant : dat zij slapen
8 fugeremus : dat wij ontvluchtten
9 sepeliat : dat hij begraaft
10 floreret : dat het bloeide
11 mutarem : dat ik veranderde
12 supplices : dat u smeekt
13 streperetis : dat jullie lawaai maakten
14 finiam : dat ik beëindig / ik zal beëindigen
15 intelleget : hij zal begrijpen
16 vertat : dat hij keert
17 impleres : dat jij vulde
18 adhibeam : dat ik aanwend
19 natares : dat jij zwom
20 gignant : dat zij voortbrengen
21 texerem : dat ik weefde
22 aedificet : dat hij bouwt
23 imminerent : dat zij bedreigden
24 parias : dat jij baart
25 aperietis : jullie zullen openen
26 optaremus : dat wij kozen
27 pendeat : dat het hangt
28 inciperes : dat jij begon
29 devoveatis : dat jullie vervloeken
30 reperirem : dat ik vond
31 alliciet : hij zal verleiden
32 adderent : dat zij toevoegden
33 praebeamus : dat wij verschaffen
34 iacerent : dat zij wierpen (korte e-klank) / dat zij lagen (lange e-klank)
35 destinetis : dat jullie bestemmen
36 speciam : dat ik kijk / ik zal kijken
37 abiretis : dat jullie weggingen
38 cupiatis : dat jullie wensen
39 iudicemus : dat wij oordelen
40 sentiamus : dat wij bemerken