Hoofdstuk 22, tekst B: Taaloefening B
1. Ik overwon / Zij overwonnen
2. Te toelaten
3. Degenen die durfden. / Zij durven Dat, M/O, Mv
4. Jij sterft / Hij sterft
5. Wij aanschouwden
6. Degenen die trokken. Nom, M, Mv
a 7. Jullie bedrogen
8. Schreeuw! / Jullie schreeuwen
9. Te leven
10. Wij overwinnen
a 11. Hij sterft
12. Wij bedrogen
13. Degenen die bedriegen Nom, M, Mv
a 14. Te hebben geschreeuwd
15. Degenen die leefden. Gen, M, Mv
16. Hij laat toe / Jij laat toe
17. Degenen die aanschouwen. Nom, V, Mv
a 18. Degenen die overwinnen. Acc, V, Mv
a 19. Zij durfden
20. Te hebben aanschouwd