Hoofdstuk 14, A-1H: Cicero klaagt Catalina aan
Categorie: Boek > Fortuna > Boek 3
1 Maar nu, wat is dat leven van jou? Zo immers zal ik al met jou spreken, niet om door haat bewogen te lijken, wat ik zou moeten, maar door medelijden, wat je totaal niet verdient. Zoëven ben je in de senaat gekomen.Wie heeft jou van dit zo grote aantal, van jouw zovele vrienden en vertrouwelingen gegroet? Als dit sinds mensenheugenis niemand overkomen is, verwacht je (dan nog) de smaad van een woord, nu (daar) jij door het strengste oordeel van de zwijgzaamheid bent getroffen. Wat (te zeggen van het feit), 5 dat door jouw aankomst die banken (daar) ontruimd zijn, dat alle oud-consuls, die door jou heel dikwijls tot de dood bestemd zijn, zodra jij plaatsnam, dat deel daar van de banken onbezet en leeg hebben gelaten - met wat voor gevoel dan toch meen je (dat) te moeten incasseren?
Bij Hercules, als mijn sláven me op die manier zouden vrezen zoals al jouw medeburgers jou, zou ik menen, dat ik mijn huis moest verlaten: meen jij (dan) niet de stad (te moeten verlaten)? En als ik zou zien, dat ik bij mijn medeburgers ten onrechte zo zwaar verdacht 10 en gehaat was, zou ik liever de aanblik van de burgers missen dan door vijandige ogen van allen aanschouwd worden: (maar) jij - wanneer je door het bewustzijn van je misdaden erkent, dat de haat van allen terecht is en jou allang toekwam - jij aarzelt (nog) om de aanblik en aanwezigheid van hen te vermijden, wier harten en gevoelens je verwondt?
Als je ouders jou zouden vrezen en je zouden haten en jij hen op geen enkele manier gunstig zou kunnen stemmen, zou je, denk ik, weggaan uit hun ogen, waarheen ook maar.