Hoofdstuk 13, oefening 106
1) Wij zullen een hoge tempel bouwen.
2) Zij zullen hun vrienden niet in de steek laten.
3) Zij zullen gezonden moeten worden.
4) Allen vonden de dood van de koningin ellendig.
5) Wij zullen een dag uitstel (letterlijk : uitstel van een dag) verlangen.
6) Als je dorst hebt, drink water.
7) U zal smekend beginnen te bidden.
8) Wat durven jullie te doen?
9) Ik zal een oude wagen niet goedkeuren.
10) Jullie hebben de soldaten geoefend.
11) Wat zullen we vanaf de bergtop zien?
12) Zij zal de krans van haar hoofd zetten.
13) Wat zal ik de overige burgers voorstellen?
14) Hier zal je niets vinden.
15) Alle jongens riepen.
16) Jullie zullen de smeekbeden van de ongelukkige vader verhoren.
17) Zij zullen de stad met al hun krachten bestormen.
18) Hij zal meerdere misdaden plegen.
19) Jij wordt afgeschrikt door de bronzen wapens van de vijanden.
20) Zij daalden van de hoge bergen af.