Hoofdstuk 11, oefening 98
1) Als Tantalus niet hoogmoedig is, is er niemand gelukzaliger dan de rijke koning.
2) De slechtste zondaar moet met de zwaarste straf gestraft worden.
3) Het meest frisse water en de allerbeste vruchten wijken snel van de begerige mond van Tantalus.
4) Zeer schaamteloos zet jij het vlees van je zoon op tafel.
5) Een deel van de schouder van Pelops wordt door de bedroefde Ceres opgepeuzeld.
6) Ceres merkt het bedrog niet, omdat zij zeer bedroefd is.
7) Wie vertelt er het best over de zeer slechte koning?
8) De straf van de koning sluit zeer goed aan bij zijn misdaad, want honger en dorst folteren hem.
9) Zeer gemakkelijk wordt Tantalus hoogmoedig, want hij heeft meer dan hij moet hebben.
10) Jij kan de goden niet dwingen, Tantalus.
Cicero (Phil. 11.15.39)
Nihil semper floret : Niets bloeit voor altijd