Hoofdstuk 6, oefening 69: De zonen van Jupiter en Juno
Zoals jullie weten, is Juno de echtgenote van Jupiter.
Juno baart voor Jupiter twee zonen: Mars en Vulcanus.
Mars houdt van oorlog, kwelt de mensen met angst, wenst soldaten te drillen, verlangt bloed te zien. Met immense wreedheid en heftige toorn kwelt hij steden en huizen; met wrede hand zwaait hij zijn zwaard en speer. Alle mensen vrezen de wrede Mars, want hij boezemt de legers van het vaderland angst in en brengt ze in verwarring.
De Romeinen vereren Mars, want hij is de vader van Romulus, de stichter van Rome. De Romeinen noemen de eerste maand van het jaar de Mars-maand (maart), want het Romeinse jaar begint hiermee.
Vulcanus is een lelijke god: zijn handen zijn stevig en groot, zijn voeten klein en zwak. Met zijn sterke handen maakt hij voor de goden schitterende werkstukken: een gouden huis, wagens, tafels, bronzen zetels. Hij geeft Jupiter bliksemschichten; met de schichten maakt Jupiter de donder. Vulcanus is gewoon met de Cyclopen in een grot van de berg Etna het ijzer te bewerken. Door de hitte van het vuur gloeit de berg vaak. De hele lucht trilt van het hevige lawaai van de werktuigen.
Op een keer maken Jupiter en Juno ruzie. Vulcanus helpt zijn moeder en wekt zo de woede van Jupiter. Jupiter grijpt de voet van Vulcanus; hij zwaait zijn zoon boven zijn hoofd door de lucht en werpt hem van de Olympus af. Vulcanus valt en valt; gedurende vele uren valt Vulcanus, want de Olympus is van de bergen de allerhoogste.
‘s Nachts valt hij op de aarde, toevallig bij goede mensen, de bewoners van het eiland Lemnus. De Lemniërs verzorgen Vulcanus. Dankbaar bemint en beschermt Vulcanus hen. Op de Olympus lachen de goden en godinnen om de bewegingen en passen van Vulcanus, want door de val zijn zijn voeten mank.