Tekst 51: Opera publica (versie 2)
het was gewoon dat keizer Traianus contact hield met de onderbevelhebbers, die naar verschillende provincies waren gestuurd. Onlangs had hij een brief ontvangen, die geschreven was door Plinius. Dergelijke brieven bereikten de keizer dagelijks. Sommige gezanten berichtten dat alles rustig was, andere schreven nogal lange brieven, klagend over de zaken van hun provincie. Plinius, die in de provincie Bithynia verbleef, was niet gewoon om te klagen, maar hij consulteerde de keizer nogal herhaaldelijk. In deze brief legde hij bepaalde zaken die betrekking hebben op de bouw van de openbare werken aan de keizer voor. Daarom ontbood Trajanus zijn architect Apollodorus.
Hij zei tegen hem: "Luister wat Plinius schrijft. De Bithyniërs schijnen waarlijk de bouwkunde slecht te kennen! Zij zijn begonnen om een of ander gymnasium te herstellen, die door de brand verloren was gegaan, maar tevergeefs. De vorige architect had, omdat hij geen baksteen gebruikte, het gebouw rommelig en niet compact gemaakt, zoals Plinius zegt. Bovendien hebben ze een theater, dat op instorten staat door geweldig grote scheuren. En niemand weet wat er kan gebeuren tegen die scheuren, omdat ze ontstaan zijn vanwege een zachte bodem of brokkelige steen. En tenslotte schrijft hij dat de thermen op een slechte plek zijn gebouwd, zodat de burgers helemaal niet genieten van het water. Wat denk jij dat moet gebeuren?"
Apollodorus antwoordde: "Majesteit, ik ben de vorige brief van Plinius niet vergeten, toen hij zelfs toen u vroeg om een architect te sturen. In die tijd schreef hij immers over de Bithyniërs, die een geweldig grote som besteedden aan aquaducten. Hij had echter verlaten en kapotte bogen gevonden nabij een rijkelijk stromende bron. De Bithyniërs hadden dit grote werk, nadat ze eraan waren begonnen, niet voltooid. Als het (mij) vrijstaat iets voor te stellen: laat Plinius, omdat hij meent dat de architecten van Bithynië nogal slecht zijn, een ervaren man ontbieden uit het Griekse gebied, liever dan hiervandaan, vooral uit de Stad!" En Trajanus: "Je hebt een waar woord gesproken. Laat echter vooral, verdorie, de verspilling van het geld onderzoeken."