Tekst 37
Het Romeinse leger bracht de vestingstad Alesia in het nauw gebracht door een lange belegering.
De inwoners van Alesia hebben de andere stammen van Gallië te hulp geroepen, maar de hulp was nog niet aangekomen.
De inwoners van Alesia konden niets anders doen dan met de bondgenoten op hun aankomst te wachten.
[6] Ook in het legerkamp wachtten de Romeinse soldaten geduldig op het begin van het gevecht.
De soldaten bewaakten deels de ommuring, maar het andere deel vervult in het legerkamp taken.
[9] Dicht bij het hoofdkwartier zat een centurio met veel dienstjaren samen met enkele onervaren soldaten, die zijn wapens poetste.
De centurio met de oude naam Garrulus vertelde hun over de wonderbaarlijke dieren, die in de rivier de Rijn leefden.
Hij zei: ‘Ik heb zelf een oeros gezien, want Caesar heeft ons tweemaal de bossen tegen Germaniërs in geleid.’
[15] Hij toonde de jongemannen een beest met een hoorn en zei: ‘Kijk, dit is een oeros met een hoorn.
Oerossen zijn zeer woest, in grootte kleiner dan olifanten, in uiterlijk en kleur gelijkend op stieren.
Het mannetje van hen is enorm; noch dieren noch mensen worden gespaard. Eén is er toch door jullie gevangen.’