Hoofdstuk 13, opdracht 16a
Categorie: Boek > Disco > Boek 1
OPDRACHT 16a
1. Koning Amulius lag te slapen, toen een schim plotseling in zijn droom aan hem verschenen.
2. De schim is zijn bed genaderd en heeft met luide stem gezegd: 'Amulius, herken je mij?
3. Wij waren broers. Onze vader had ons twee dingen overgelaten:
4. Aan mij de macht, aan jou rijkdom. Na de dood van vader ontving jij rijkdom, ik het koningschap.
5. Ach, waarom was jij niet tevreden geweest met de rijkdom? Waarom heb jij mij verjaagd? Waarom heb jij mijn zoon gedood
6. En waarom heb je mijn dochter tot een Vestaalse maagd gemaakt? Tevergeefs heb jij ook geprobeerd de zonen van Rhea Silvia en Mars te doden.
7. Een herder heeft hen echter gered. Mijn kleinzonen zijn nu volwassen geworden.
8. En zij zijn één ding van plan: jou doden! daarom zeg ik jou nu:
9. Het einde van je koningschap en leven naderen. Noch wachters noch jouw rijkdom zullen jou dan toen kunnen beschermen!
10. De schim heeft gezwegen en heeft de slaapkamer vertalen.