Hoofdstuk 14, tekst B (versie 3)
Ook Menelaos nam deel aan de verwoesting van Troje.
Hij doodde velen van de Trojanen, tegelijkertijd zocht hij Helena, zijn vrouw:
want hij was erg boos op haar en hij was van plan haar te doden.
Dus toen merkte Helena Menelaos zelf van verre op, door zeer grote angst vluchtte zij voor hem, maar zij was niet voor hem verborgen.
Hij achtervolgde haar en tilde met zijn hand het zwaard op.
Helena viel bij de kniën en smeekte hem.
'Zeer geliefde man, dood mij niet maar heb medelijden.
Want ik ben niet slecht, maar nu dezelfde vrouw als eerder.
Afrodite zelf is de oorzaak van mijn rampen.
Want door haar ben ik hier gekomen en nu woon kin het huis van Priamos.
Heb vergiffenis voor mij.
Want ik houd alleen van jou en ik wil voor jou de beste vrouw zijn
- niet voor een andere man - .'
Maar Menelaos aarzelde:
moet ik haar doden of neit?
Dus het is duidelijk, dat zij dezelfde vrouw is van nu en eerder:
Want aan mij schijnt het slechtste te zijn en gelijk aan een godin!
Het zwaard van hem valt uit zijn hand, en Menelaos vergeeft haar:
want hij houdt nog en nu van zijn vrouw.