Tekst 7: De Triomftocht
Een moeder zit met haar zoon en dochter voor de zuil van de tempel van Castor en Pollux. De zoon is Aulus, de dochter is Marcia. Ze wachten op het begin van de triomftocht. Ze hebben de beste plaatsen. Daar zitten ze een lange tijd. De jongen en het meisje zijn ongeduldig. Aulus probeert weg te gaan. Moeder vraagt: 'Waarom ga je weg?' Aulus antwoordt: 'Ik heb dorst. Ik wil graag water drinken.' Moeder verbiedt het weggaan: 'Je moet dicht bij mij blijven. Jij ook, Marcia. Als jullie weggaan, verdwalen jullie misschien. Op straat is een enorme menigte van toeschouwers.' De dochter huilt. Moeder vraagt: 'Waarom huil je?' Het meisje antwoordt: 'Ik heb ook dorst. We hebben allebei dorst. Maar jij, moeder, heb je water bij je? Je hebt helemaal niet goed voor je zoon en dochter gezorgd!'
Moeder zwijgt. Plotseling ziet ze een slaaf naderen. De slaaf draagt een kruik met water. Hij verkoopt water aan de toeschouwers. Moeder roept de slaaf: 'Mag ik u vragen bij mij te komen, omdat wij graag water willen kopen!' Ze overhandigt de slaaf geld. De slaaf vult voor de vrouw een beker met water. Meteen schreeuwt Aulus: 'Ik drink eerst. Marcia moet wachten.' Moeder weigert: 'Integendeel, jij moet wachten. En zwijg. Of je krijgt niets. Ik biedt je zus de beker eerst aan.' Aulus zwijgt, maar helemaal niet lang. Spoedig begint hij the mopperen: 'Wat moet ik lang wachten! Wanneer zien we de bevelhebber?' Zijn zus voegt toe: 'Waarom zitten we hier al voor de triomftocht?' Moeder reageert niet.
Eindelijk zegt Aulus: 'Ik hoor trompetten. Ik zie de optocht komen. Jij ziet het toch zeker wel, Marcia?' De jongen en het meisje schreeuwen met de menigte toeschouwers: 'Hoera, de Triomftocht!' Moeder zucht van verlichting: 'Hoera, de Triomftocht!'