Cicero Pro Archia
Cicero, pro Archia
1. Als er iets in mij van talent is, juryleden, waarvan ik voel hoe gering het is, of als er een zekere oefening van spreken is, met dewelke ik niet ontken mij middelmatig mee beziggehouden te hebben, of als er een leer van deze zaak vanuit de studie en het onderwijs van de beste kunsten bewerkstelligd is, van dewelke ik toegeef geenenkel moment van mijn leven teruggeschrokken te hebben, van al die zaken, zeker in de eerste plaats, moet mijn vriend hier A. Licinius het voordeel van bij mij opeisen, bijna in zijn recht. Want zolang mijn geest heel ver kan terugkijken in de lengte van de voorbije tijd en zich de uiterste herinnering van mijn kindertijd terug kan voor de geest halen, van daaruit / sindsdien, aan één stuk door herhalend, zie ik hem, voor mij als voornaamste persoon zowel voor het verdedigen als voor het aanvallen als leer van deze studies is verschenen. Maar als (= quodsi) deze stem (van mij), gevormd door zijn aansporing en voorschriften, voor enkele dingen ooit tot redding diende, degene van wie wij dat hebben ontvangen waarmee wij anderen kunnen bijstaan en sommigen redden, zeker aan hemzelf, zoveel als er van ons afhangt, moeten wij hulp en redding/veiligheid geven. 2. En opdat er misschien niemand verwonderd zou zijn dat dit zo wordt gezegd door mij, omdat het in deze zaak gaat om een andere aanleg (= facultas ingenii) (van hem) en niet om deze leer en dit onderricht van het spreken (van mij), wij hebben ons nooit volledig overgegeven aan deze ene interesse. En inderdaad, alle kunsten, die betrekking hebben op de menselijkheid, hebben een bepaalde gemeenschappelijke verbinding en als het ware met een bepaalde verwantschap verbinden ze zich onder elkaar. 3. Maar opdat het aan niemand van jullie wonderbaarlijk zou schijnen te zijn dat ik in een wettelijk onderzoek/twistpunt en in een openbaar proces, wanneer de zaak wordt behandeld bij een praetor van het Romeinse volk, een zeer voortreffelijke man, en bij zeer strenge juryleden, met zoveel samenkomst van mensen en menigte/talkrijkheid, gebruik maak van deze manier van het spreken, die niet enkel van de gewoonte van de rechtszaken, maar ook van het gerechtelijke/openbare gesprek terugschrikt, vraag ik (hoofdzin) van jullie, dat jullie mij in deze zaak deze gunst/genade/toegeving geven, geschikt voor deze aangeklaagde persoon, voor jullie, zoals ik hoop, niet lastig, en dat jullie mij, tot voordeel van een superbelangrijke dichter en zeer geleerde man sprekend, voor deze samenloop van zeer geletterde mensen, voor jullie geestelijke opleiding / menselijkheid hier, en uiteindelijk voor deze praetor die aan het rechtspreken is (= exercente iudicium), toelaten om over de studies van menselijkheid en literatuur een beetje vrijer te spreken en in de zaak/persoon/rol van dien aard, die vanwege vrije tijd en interesse het minste in rechtszaken en gevaren behandeld is, en om gebruik te maken van een bijna nieuwe en ongebruikte soort van spreken. 4. Als ik voel dat dat (= quod) aan mij door jullie wordt verleend en toegegeven, zal ik zeker maken dat jullie menen dat deze A. Licinius niet alleen niet afgezonderd mocht worden, omdat hij een burger is, van de lijst van burgers, maar ook, als hij er geen is, dat hij erin moest opgenomen worden. Want van zodra Archias volwassen was geworden (= ex pueris excedere) en weg van die kunsten, door dewelke de kinderlijke leeftijd gewoon is gevormd/ onderricht te worden naar menselijkheid, zich richtte op de studie van et schrijven, eerst in Antiochië - want daar is hij geboren op een aanzienlijke plek, - ooit een levendige/beroemde en rijke stad en in overvloed van heel geleerde mensen en heel beschaafde/voorname studies, begon hij snel uit te blinken boven allen door de roem van zijn talent. Later, in de overige delen van Azië en van de rest van Griekenland, werd zijn aankomst zodanig in-groten-getale-gevierd, dat de verwachting van zijn persoon (om hem te zien) de roem van zijn talent overtrof en zijn bewondering de verwachting van de aankomst zelf overtrof. 5. Italië was toen vol van Griekse kunsten en onderrichten en deze studies werden ook in Latium heviger geëerd/beoefend dan nu in diezelfde steden en hier in Rome werden ze omwille van de rust van de staat niet verwaarloosd. En zo begiftigden de inwoners van Tarente en van Regium en van Napels hem met burgerrecht en andere onderscheidingen, en allen, die over talenten/genieën iets konden oordelen, achtten hem waardig van kennismaking en gastvriendschap. Toen hij door deze zovele beroemdheid van zijn goede reputatie zelfs bekend was voor mensen die afwezig / ver verwijderd waren, kwam hij naar Rome onder het consulaat van Marius en Catulus. Eerst trof (< nanciscor) hij die mensen als consuls aan, van wie de ene hem de grootste thema’s om te schrijven, de andere nu eens daden dan weer een studie en beoordelingsvermogen/gehoor kon tonen. Dadelijk ontvingen de Luculli hem in hun huis, toen Archias zelfs nog met purperen zoom (dus jonger dan 17) was. Maar niet enkel dit is als enige eigen aan zijn talent en zijn geschriften, maar ook aan zijn aanleg en deugd, dat het huis, dat als eerste welgezind was voor zijn jeugd, hetzelfde huis was dat het meest vertrouwd was voor zijn ouderdom. 6. Het was in die tijden dat hij geliefd was bij Metellus, die man van Numidië, en bij zijn zoon Pius, er werd naar hem geluisterd door M. Aemilius, bij leefde samen met Q. Catulus en zijn vader en zijn zoon, hij werd geëerd door L. Crassus, werkelijk, toen/omdat hij een vertrouwde omgang had met (= consuetudine tenere) de Luculli en Drusus en de Octavii en Vato en het hele verbonden huis van de Hortensii, werd hij voorzien van de grootste eer, omdat niet alleen die mensen hem eerden die ernaar streefden om iets waar te nemen/ te leren of te horen, maar ook als er mensen misschien deden alsof. (who perhaps feigned a desire for such enjoyment) Ondertussen, na een redelijk lange tussentijd, toen hij met M. Lucullus naar Sicilië vertrokken was en toen hij uit die provincie met dezelfde Lucullus wegging, kwam hij naar Heraclea: omdat aan die stad burgerrecht was door een heel gunstig/rechtvaardig recht/gezag en verdrag/overeenkomst, wou hij dat hij op de lijst van de burgers werd op geschreven in die samenleving, en dat, omdat hij zelf door zichzelf waardig werd geacht, bereikte hij toen door de inwoners van Heraclea, zelfs met het gezag en de gunst van Lucullus. 7. Het burgerrecht werd gegeven door de wet van Silvanus en Carbo, “als mensen werden ingeschreven in door-een-verdrag-gebonden gemeenschappen: als zij toen, wanneer de wet werd ingevoerd / geldig was, een woonplaats hadden in Italië en als zij binnen zestig dagen bij de praetor gemeld/aangegeven zijn. Omdat deze man al vele jaren een woonplaats in Rome had, heeft hij zich aangegeven bij de praetor Q. Metellus, een zeer vertrouwde vriend van hem. 8. Als wij niets anders behalve over zijn burgerrecht en de wet bespreken, dan zeg ik niets meer, de zaak is besproken. Want wat van deze zaken kan weerlegd worden, Gratius (= aanklager)? Zal je ontkennen dat hij toen werd ingeschreven in Heraclea? Er is hier een man aanwezig van zeer hoog gezag en vroomheid/nauwkeurigheid en trouw, M. Lucullus, die zegt dat hij niet denkt, maar weet, niet heeft gehoord, maar heeft gezien, niet aanwezig was maar ook gehandeld heeft. Er zijn gezanten van Heraclea aanwezig, zeer aanzienlijke mannen, die omwille van dit proces met een opdracht/contract en met openbaar bewijs, die zeggen dat hij als burger van Heraclea is ingeschreven. En jij hier verlangt naar openbare registers van de burgers van Heraclea, waarvan wij allemaal weten dat ze tijdens de Italische oorlog in het in brand gestoken archief zijn verloren gegaan. Het is belachelijk/ absurd om bij die dingen, die we hebben, niets te zeggen, en te vragen naar wat we niet kunnen hebben, en over het geheugen van de mensen te zwijgen, en dringend te eisen naar het geheugen van geschriften, en, aangezien je de eed hebt van een heel vooraanstaande man, de belofte en trouw van een zeer eerlijke stad, die dingen, die op geenenkele manier kunnen verdraaid worden, (het is belachelijk) dat je die afkeurt, en dat je de registers, waarvan je zelf zegt dat ze gewoonlijk vervalst worden, opeist. 9. Of had hij geen woonplaats in Rome? Hij, die zoveel jaren voor zijn gegeven burgerschap de plaats voor al zijn zaken en zijn bezit/geluk vestigde? Of heeft hij zichzelf niet gemeld? In tegendeel, hij heeft zich werkelijk gemeld op die registers/lijsten, dewelke als enige uit die publieke verklaring en college/ambtgenootschap van praetors krijgen geldigheid/gezag van de openbare registers. Want hoewel de registers van Appius worden gezegd redelijk verwaarloosd bewaard geweest te zijn, (en hoewel) van Gabinius, zolang hij “zonder verlies†(dus van zijn reputatie) was, zijn lichtvaardigheid/gladheid, na zijn veroordeling, het verlies al het vertrouwen in de registers ongeldig had gemaakt, (toch) Metellus, de meest eerbiedwaardige/onschuldige en gematigde/pretentieloze/loyale/gehoorzame/eerbare van allen, was zodanig opmerkzaam/zorgvuldig (abl. qual. van zoveel opmerkzaamheid), dat hij naar L. Lentulus de praetor en naar de juryleden kwam en zei dat hij aangegrepen/verontrust was door het uitvegen van één naam. Dus, op deze rollen/lijsten zien jullie geenenkele uitveging in de naam van A. Licinius. 10. Omdat die zaken zo zijn, wat is het dat jullie betwijfelen over zijn burgerschap, vooral wanneer hij ook ingeschreven was in andere gemeenschappen? En zeker wanneer de mensen in Griekenland aan vele mensen van lage stand en aan met ofwel geen ofwel een onbeduidende/geringe bekwaamheid begiftigde mensen spontaan burgerschap verleenden, dan geloof ik (= zou ik moeten geloven) dat de inwoners van Regium of de inwoners van Locris of de inwoners van Napels of de inwoners van Tarentum, (LV:) wat zij gewoon waren te schenken aan de theater-vakmannen, (geloof ik dat zij) dat aan deze man, met de hoogste roem van talent begiftigd, niet wouden geven! Wat? Wanneer/terwijl (adversum) anderen niet alleen nadat burgerschap was gegeven, maar ook na de wet van Papius, op een of andere manier binnendrongen (< irrepo) in de registers van die steden, deze man, die niet eens gebruik maakt van die (registers), op dewelke hij ingeschreven is, omdat hij altijd een inwoner van Heraclea wil zijn, moet hij dan afgewezen worden? 11. Je controleert/eist ons burgerregister. Het is immers onbekend/geheim dat hij tijdens de laatste volkstellingen met de zeer beroemde veldheer L. Lucullus bij het leger was, en dat hij tijdens de vorige (volkstelling) met dezelfde (Lucullus) als quaestor in Azië was, en dat onder de eerste censores Iulius en Crassus geenenkel deel van de bevolking geteld is. Maar [omdat een register het recht van het burgerschap niet bevestigt en omdat het slechts aangeeft dat hij, die meegeteld is, zich zo toen al hield als burger], heeft hij, die jij beschuldigt/belastert dat hij zelfs volgens zijn eigen oordeel niet berustte op het recht van Romeinse burgers, ook vaak een overeenkomst gemaakt volgens onze wetten en is gekomen naar erfenissen van Romeinse burgers en is hij voorgelegd voor weldaden/voorrechten naar de schatkamer door L. Lucullus als consul. Zoek maar naar argumenten, als je er al kan <vinden>: want deze man zal nooit noch door zijn eigen oordeel noch door een oordeel van zijn vrienden weerlegd worden. 12. Je zal van ons vragen, Gratius, waarom wij in zo grote mate door deze man worden verheugd. Omdat hij ons bijstaat wanneer zowel mijn geest wordt verfrist/hersteld na deze drukte / dit geschreeuw van het forum (< forensis) als wanneer mijn oren rusten, vermoeid (< defetiscor) door convitio???. Geloof jij ofwel dat het rijkelijk voorhanden kan zijn voor ons, wat wij elke dag zeggen in zo’n grote verscheidenheid van zaken, als wij niet onze geest met studie zouden vormen/vervolmaken, ofwel dat mijn geest zoveel spanning/inzet kan ver
dragen, als ik die (geest) niet met dezelfde studie zou ontspannen/kalmeren (< relaxare)? Ik geef toe dat ik werkelijk mezelf heb gewijd aan deze studies: mogen de anderen zich schamen, als zij zich zo hebben teruggetrokken van literatuur, dat ze niets kunnen bijdragen/overbrengen uit deze (literatuur) aan een vriend en ook zijn vrucht niet kan bekendmaken naar het (ge)zicht(sveld) en naar het licht: maar waar zou ik mij voor moeten schamen, (ik) die al zoveel jaren zodanig leef, rechters, dat nooit door de gunstige gelegenheid of door het gemak van ook maar iets mijn vrije tijd mij kan afhouden of (geenenkel) genot mij kan wegroepen of (geenenkele) slaap/sloomheid mij uiteindelijk kan vertragen? 13. Om welke reden zou iemand mij tenslotte kunnen bekritiseren/weerleggen of zou iemand terecht kunnen kwaad zijn op mij, als, zoveel als er van uren wordt toegestaan (conceditur temporum) aan anderen om hun eigen zaken te bereiken, om feestdagen van publieke spelen/wedstrijden te vieren, voor andere genoegens en voor de rust zelf van geest en lichaam, zoveel (tijd) als anderen besteden aan gunstige/vroegtijdige gastmalen/feesten, aan het dobbelbord of aan de speelbal, (als) ik zélf net zoveel tijd spendeer voor mezelf om deze studies op te nemen? En dit moet in het bijzonder aan mij toegestaan worden, zelfs meer, omdat uit deze studies ook deze welsprekendheid van mij groeit en ook mijn vaardigheid, die, hoeveel er ook van in mij zit, nooit de gevaren van mijn vrienden in de steek heeft gelaten. Als die (vaardigheid) aan iemand redelijk onbeduidend schijnt, maar zeker die dingen tenminste, die de hoofste zijn, uit welke bron ik die put, dat voel ik. 14. Want als ik niet door de voorschriften van velen en door veel literatuur mezelf vanaf mijn jeugd had overtuigd dat er niets is in het leven dat al te zeer moet nagestreefd worden behalve lof en eer, en verder, dat in het navolgen van die dingen alle kwellingen van het lichaam, alle gevaren van de dood en van ballingschap moeten worden beschouwd als onbeduidend, dan zou ik nooit ten gunste van jullie veiligheid mijzelf aan zoveel en zo grote gevechten en aan deze dagelijkse aanvallen van gewetenloze/verdorven mensen blootgesteld hebben. Maar alle boeken zijn vol/uitvoerig/compleet, de stemmen van wijzen zijn vol/uitvoerig/compleet, de ouderdom/bestendigheid van voorbeelden is vol/uitvoerig/compleet: welke dingen allemaal in duisternis zouden liggen, als het licht van de literatuur die niet zou bereiken. Hoeveel afbeeldingen/droombeelden/voorstellingen niet enkel om te beschouwen maar ook om na te bootsen, weergegeven/uitgedrukt (bij imagines) door (van) de sterkste/dapperste mannen hebben schrijvers zowel in het Grieks als in het Latijn achtergelaten voor ons, dewelke ik altijd tijdens het besturen van de staat mezelf voor ogen hield en door dat te doen, bracht ik mijn ziel en mijn geest in overeenstemming met de voorstelling zelf van voortreffelijke mensen. 15. Iemand zou kunnen vragen: Wat? Die beste mannen zelf, wiens dappere daden in literatuur zijn overgeleverd, waren die dan in die leer, dewelke jij prijst met lofprijzingen, onderricht? Het is moeilijk om dit te verzekeren over hen allemaal, maar toch is het zeker wat ik zou antwoorden. Ik geef toe er veel mensen met een voortreffelijke geest en deugd/bekwaamheid zijn geweest en dat die zonder onderricht van natuur/aanleg zelf maar door een gezindheid/aard, bijna goddelijk, door zichzelf, zowel gematigd als ernstig zijn geworden: ik voeg zelfs dat toe, dat vaker voor lof en deugd, aanleg zonder onderricht geschikt was dan onderricht zonder aanleg. Toch beweer ik ook stellig dit, dat, wanner tot een uitstekende en voortreffelijke aanleg een zekere theorie/leer is genaderd of de voorstelling/ vormgeving/formulering van een onderricht, (dat) dat dan gewoonlijk ik weet niet hoe schitterend en uitzonderlijk wordt. 16.
En dat tot dit aantal deze man hoorde, die onze vaderen zagen, de goddelijke man Africanus, en ook C. Laelius, L. Furius, zeer gematigde mannen en zeer ingetogen, en ook de zeer invloedrijke man, en in die tijden de meest geleerde, M. Cato, die oude man: deze mannen zouden zeker, als ze in niets tot het vatten/opnemen en het beoefenen / in stand houden van deugdelijkheid werden geholpen door literatuur, nooit zich aan die studies hebben toegewijd. Als nu dit zo grote voordeel/nut niet wou worden getoond, en als uit deze studies enkel genot/amusement zou worden nagestreefd, toch, zoals ik van mening ben, zouden jullie van oordeel zijn dat deze richting van de geest uiterst menslievend/gecultiveerd en uiterst beschaafd/voornaam is. Want de overige (richtingen van de geest) zijn noch van alle tijden noch van alle leeftijden noch van alle plaatsen: deze studies sporen de jeugd aan / maken de jeugd scherp, ze verschaffen genot aan de ouderdom, ze organiseren gunstige zaken, ze verlenen toevlucht en troost aan ongelukkige zaken, ze verheugen thuis, ze verhinderen niet buiten de stad, ze brengen de nacht door met ons, ze reizen rond (met ons), ze werken op het land (met ons). 17. Als wij nu zelf deze dingen niet konden bereiken of met ons verstand/gevoel proeven (of: van genieten), toch moeten we die bewonderen, zelfs wanneer we die in anderen zien. Wie van ons was er van zo’n ruw en hard gemoed, dat hij door de dood van Roscius onlangs niet werd ontroerd? Hoewel hij als oude man dood was, scheen hij toch omwille van zijn uitstekende kunst en charme helemaal niet te hebben hoeven sterven. Dus, (gewoon al) met de beweging van zijn lichaam won hij zozeer liefde voor zich van ons allemaal: zullen wij de ongelofelijke bewegingen van zielen en vlotheid van talenten verwaarlozen/verachten? 18. Hoe vaak heb ik deze man Archias gezien, rechters, ik zal immers gebruik maken van jullie goedheid, aangezien jullie mij in deze nieuwe soort van spreken zo zorgvuldig aandacht schenken, hoe vaak heb ik hem zien, toen hij geenenkele brief had geschreven, een groot aantal van voortreffelijke verzen over die zaken zelf, die toen aan de gang waren, spreken naar de omstandigheden! Hoe vaak (heb ik hem zien), teruggeroepen, dezelfde zaak bespreken met veranderde woorden en uitspraken/ideeën! Die zaken die hij werkelijk zorgvuldig en doordacht had geschreven, die heb ik zo zien goedgekeurd worden, dat hij de lof bereikte van de oude schrijvers. Zou ik he niet liefhebben, zou ik hem niet bewonderen, zou ik niet menen dat hij met alle bewijzen/methodes moet verdedigd worden? Maar toch nemen wij het zodanig aan van de meest aanzienlijke en meest geleerde mannen, dat de studies van de overige zaken zowel uit onderricht als uit voorschriften als uit kunst bestaan, maar dat de dichter (enkel) door zijn aanleg zelf krachtig is / gewicht heeft en door krachten van de geest wordt aangespoord en door een bepaalde, bijna goddelijke, inspiratie aangemoedigd. Om die reden noemt onze Ennius terecht / volgens zijn oordeel de dichters heilig, omdat ze als het ware door een bepaald geschenk van de goden en door een gunst aan ons schijnen toevertrouwd te zijn. 19. Moge dus, rechters, deze heilig zijn bij jullie, meest menslievende mannen, de naam van deze dichter, omdat hij nooit geweld heeft begaan door ook maar één wreedheid/onmenselijkheid. Rotsen en afgelegen streken antwoorden aan zijn stem, enorme beesten worden vaak gestuurd door gezang en blijven staan: zullen wij dan, onderwezen door de beste zaken, niet bewogen worden door de stem van dichters? De inwoners van Colophon zeggen dat Homerus een burger is van hen, de inwoners van Chios eisen hem op als hun eigen (burger), de inwoners van Salamis eisen hem terug, maar de inwoners van Smyrna bevestigen dat hij één van hen is, en zo hebben ze zelfs een heiligdom/tempel van hem in hun
stad ingewijd: vele anderen, bovendien, vechten het onder elkaar uit en twisten (om hem). Dus die mensen eisen een vreemdeling op, (gewoon) omdat hij een dichter was, zelfs na zijn dood: zullen wij dan deze man, die nog leeft, die zowel volgens zijn vrije wil als door de wetten de onze is, verwerpen? Vooral wanneer hij ooit al zijn inzet en al zijn talent heeft toegewijd, Archias, aan het vieren van de roem en lof van het Romeinse volk? Hij hield zich al bezig met / besprak de zaak van de Cimbri (volksstam in Jutland) toen hij (nog maar) een jongeman was en bij C. Marius zelf, die redelijk onontvankelijk/gevoelloos scheen voor deze studies, was hij zelfs geliefd. 20. Want helemaal niemand is zodanig vijandig is voor de Muzen dat hij niet gemakkelijk zou toelaten dat de eeuwige verheerlijking van zijn daden wordt toevertrouwd aan verzen. Ze zeggen dat Themistocles, de voortreffelijkste man in Athene, heeft gezegd, wanneer dat van hem werd gevraagd, welke voorlezer/zanger/uitvoering of wiens stem hij het liefste hoorde, dat het van hem was, door wie zijn eigen dappere daden het beste werden verkondigd. En zo had Marius op dezelfde manier L. Plotius uitzonderlijk lief, door wiens talent hij meende dat die daden, die hij had uitgevoerd, konden worden verheerlijkt. 21. Werkelijk, de oorlog met Mithridates, groot en moeilijk en in een grote verscheidenheid op land en op zee uitgevochten, die heeft hij helemaal uit zichzelf uitgedrukt: die boeken verheerlijken niet enkel L. Lucullus, een zeer sterke en zeer beroemde man, maar ook de naam van het Romeinse volk. Want het Romeinse volk opende de Pontus onder het gezag van Lucullus, (Pontus) die ooit zowel door koninklijke middelen/troepenmachten als door de natuur en het gebied zelf werd (beschermend) omgeven: het leger van het Romeinse volk heeft onder dezelfde leider met geen heel grote groep de ontelbare voorraden/rijkdommen van de Armeniërs verkwist. En het is de eer van het Romeinse volk om de zeer vriendelijke stad van de Cyzicenen onder het beleid van dezelfde (Lucullus) van elke koninklijke aanval en van de mond en keel van een volledige oorlog te hebben weggerukt en gered: deze zal altijd als de onze verteld en verkondigd worden, met een strijdende Lucullus, nadat de leiders waren gedood, een teruggedreven vloot van vijanden en die ongelofelijke zeeslag bij Tenedos: de overwinningstekens/overwinningen zijn de onze, de gedenktekens zijn de onze, de triomfen zijn de onze. De mensen door wiens talenten deze zaken werden voortgebracht, door die mensen worde de roem van het Romeinse volk verheerlijkt. 22. Onze Ennius was geliefd bij de oudere Africanus, en zo wordt er zelfs gemeend dat hij in het graf (of: grafheuvel) van de Scipiones is opgericht uit marmer. Maar door die lofprijzingen is het zeker niet hijzelf die wordt geprezen, maar ook de naam van het Romeinse volk wordt geëerd. Naar de hemel werd de grootvader van deze (Cato), Cato, verheven: en grote eer voor het Romeinse volk wordt aan deze zaken toegevoegd. Kortom, al die Maximi, Marcelli, Fulvii worden niet zonder gemeenschappelijke eer (gedeeld) met ons allemaal verheerlijkt. Dus hem, die deze dingen had gedaan, een man van Rudiae, hebben onze voorouders in hun gemeenschap ontvangen: zullen wij dan deze man van Heraclea, die wordt opgeëist door veel gemeenschappen, in deze (gemeenschap) geplaatst door de wetten, uit onze gemeenschap gooien? 23. Want als er iemand denkt dat er minder voordeel/succes van roem uit Griekse verzen wordt opgenomen dan uit Latijnse, dan is hij hevig aan het dwalen, omdat Griekse (verzen) worden gelezen in bijna alle naties, en (omdat) Latijnse (verzen) worden beperkt tot hun eigen grenzen, die uitermate eng zijn. Om die reden, als die daden, die wij uitvoerden, worden afgebakend (enkel) door de gebieden van de kring van de aarde, moeten wij verlangen dat, waarheen de wapens van onze handen/troepen zijn geraakt, dat daarheen ook onze eer en roem doordringen, omdat, wanneer aan de volkeren zelf, over wiens daden er zal geschreven worden, deze groots zijn, (omdat) dan zeker aan hen, die om hun leven strijden omwille van eer, dit de grootste stimulans is voor gevaren en werken. 24. Hoeveel schrijvers van zijn eigen daden wordt Alexander de Grote gezegd bij zich te hebben gehad! Maar toch, toen hij in Sigeum bij de grafheuvel (< tumulus) van Achilles stond, (zei hij): “Oh gelukkige jongeman, die Homerus hebt gevonden als heraut/lofredenaar (< praeco) van jouw deugdzaamheid.†En dat was waar. Want als die Ilias er niet was geweest, dezelfde grafheuvel, die zijn lichaam had bedekt, dan zou die zelfs zijn naam hebben bedolven/verborgen (< obruo). Wat? Onze ‘Grote’ hier, die zijn geluk heeft gelijkgesteld aan zijn deugdelijkheid, heeft hij niet Theofanes van Mitylene, de auteur van zijn eigen daden, tijdens een vergadering met zijn soldaten, begiftigd met burgerschap, en onze dappere mannen, maar boeren en soldaten, bewogen door een bepaalde bekoorlijkheid van / verlangen naar roem, alsof ze zelf deelachtig waren aan de lofprijzingen van diezelfde, stemden zij daar niet mee in met luid geroep/geklap? 25. En zo, geloof ik, als Archias geen Romeinse burger was bij wet, dat hij door een of andere veldheer werd begiftigd met burgerschap, dat kon men niet uitvoeren. Sulla, toen hij aan de Spanjaaren en de Galliërs <hetzelfde verleende>, zou, naar ik geloof, hem afgekeurd hebben die ernaar vroeg: hem (= Sulla) zagen wij tijdens een vergadering, toen aan hem een slechte dichter een boekje/brief vanuit het volk had overhandigd, omdat hij een epigram voor hem had gemaakt, slechts met afwisselende (elegische) verzen die tamelijk lang waren, onmiddellijk uit die zaken, die hij toen aan het verkopen was, beval hij (Sulla dus) dat aan hem een beloning werd gegeven, onder die voorwaarde, dat hij later niets meer zou schrijven. Hij beschouwde de ijver/bedrijvigheid van een slechte dichter toch waardig van een bepaalde prijs, zou hij dan niet hebben verlangd naar het talent van deze man (Archias) en zijn bekwaamheid in het schrijven en zijn bloemrijke stijl / omvangrijke kennis? 26. Zou hij dit niet van Q. Metellus Pius gedaan gekregen hebben, een zeer goede vriend van hem, die aan velen burgerschap verleende, door hemzelf of door de Luculli? Bovendien verlangde hij tot zolang dat er over zijn daden zou geschreven worden, dat hij zelfs aan dichters geboren in Corduba, die (nochtans) gezwollen en vreemd/exotisch klinken, het oor leende. En dit mag immers niet verzwegen/ontkend worden, wat niet kan verborgen worden, maar het moet voor ons gebracht worden, wij worden allemaal aangetrokken/verleid door begeerte naar lof en iedere zeer voortreffelijke man wordt tot het uiterste door roem geleid. Die filosofen zelf schrijven zelfs in die boekjes, die schrijven over het verachten van roem, hun naam. Op die (pagina) zelf, waarop ze zich minachtend uitlaten over loftuiting en beroemdheid, willen ze dat er wordt geprezen en geroemd over henzelf. 27. Maar Decimus Brutus, voortreffelijkste man en heerser, met liederen/gedichten van Accius, een heel goede vriend van hem, versierde de ingangen van zijn tempels en monumenten. Meer nog, werkelijk, hij, die met de Aetoliërs oorlog voerde met Ennius als deelgenoot, Fulvius, twijfelde er niet aan om de oorlogsbuiten van Mars aan de Muzen te wijden. Om die reden, in een stad waar aanvoerders, bijna gewapend, de naam van dichters en tempels van Muzen vereerden, in die stad moeten in-toga’s-geklede (= Romeinse burgers) juryleden niet terugschrikken voor de eer van Muzen en voor de redding/gezondheid van dichters. 28. En opdat jullie dat des te liever zouden doen, zal ik mijzelf nu voor jullie, rechters, onthullen en zal ik aan jullie over een bepaalde liefde van mij voor roem, te driftig/hartstochtelijk misschien, maar toch eervol/behoorlijk, bekennen. Want de daden die wij tijdens mijn consulaat met jullie als het ware voor het welzijn van deze stad en van het rijk en voor het leven van de burgers en voor de hele staat hebben uitgevoerd, die heeft hij (= mijn cliënt) besproken met deze verzen en hij begon: toen die dingen gehoord waren, wat aan mij een grootse en aangename zaak leek, spoorde ik hem aan om het te voltooien. Want bekwaamheid/deugdzaamheid verlangt geenenkele andere prijs voor daden en gevaren behalve deze van eer en roem: maar als dat weggenomen is, rechters, welke reden is er dan nog om in deze zo geringe en korte kringloop van het leven onszelf af te matten in zo grote inspanningen? 29. Zeker, als de ziel niets zou voorvoelen over wat er komt en als, in de gebieden waarin de loop/lengte van het leven begrensd is, in die <gebieden> ze al haar (= van de ziel) gedachten/ voorstellingen afbakent, dan zou ze zichzelf niet met zo zware inspanningen breken en ook niet zichzelf kwellen/verontrusten met zoveel zorgen en slapeloosheden en dan zou ze niet zo vaak voor haar eigen leven vechten. Nu zit er een bepaalde bekwaamheid in elke voortreffelijke man, die gedurende nachten en dagen de ziel ophitst met prikkels/aansporingen van roem en ons aanmaant dat de herinnering van onze naam niet met de tijd van ons leven mag uitgemeten worden, maar met de volledige toekomst / eeuwige roem gelijkgemaakt moet worden. 30. Moeten wij dan werkelijk allemaal van zodanig kleine ziel lijken te zijn, wij die ons in de staat en in deze gevaren en inspanningen van het leven bevinden, dat, wanneer we tot het allerlaatste geenenkele rustige tijd of vrije adem hebben genomen, wij zouden van mening zijn dat alles tegelijkertijd met ons zal sterven? Hebben ze geen standbeelden en afbeeldingen, geen beelden van zielen, maar van lichamen, ijverig achtergelaten, vele vootreffelijkste mannen, en moeten wij dan niet nog veel liever willen om een afbeelding/afspiegeling achter te laten van onze plannen/inzichten/adviezen en onze goede eigenschappen/kwaliteiten, (bij effigiem) uitgedrukt en verfijnd door de beste talenten? Wat mij betreft, werkelijk, alle daden, die ik verrichte, ik meende dat ik toen al tijdens het uitvoeren (ervan) aan het verspreiden was en aan het uitzaaien naar een eeuwige herinnering van de aardbol. Maar deze zal ofwel van mijn gevoel na mijn dood verwijderd zijn, ofwel, zoals heel wijze mensen meenden, zal die toch nog betrekking hebben op een bepaald deel van mij, maar nu verheug ik mij zeker door een bepaalde voorstelling en hoop. 31. Om die reden, rechters, bescherm / schenk genade aan de man met dat eerbied/eergevoel, dat jullie bevestigd zien worden met de waardigheid van zijn vrienden en ook door hun langdurige relatie, en verder door zoveel talent, zoveel als dat past/schikt waard geacht te worden, (dat) omdat jullie zien dat het gezocht wordt door de talenten van de voortreffelijkste mannen, en de zaak is werkelijk van die soort, dat ze door de genade/begunstiging van de wet, door het gezag van de stad, de getuigenis van Lucullus, door de lijsten van Metelli wordt bevestigd. Nu de zaken er zo voorstaan, vragen wij van jullie, rechters, als de aanbeveling/waarde niet enkel menslievend, maar zelfs goddelijk in zulke talenten moet zijn, dat jullie hem, die jullie, die jullie bevelhebbers, die de verrichte daden van het Romeinse volk altijd verheerlijkte, die zelfs over deze recente huiselijke/persoonlijke gevaren van jullie en van ons aangeeft een eeuwige getuigenis van lof gegeven te zullen geven, en hij behoort tot die groep, die altijd bij iedereen onschendbaar/eerbiedwaardig zijn, in hun gedragingen en uitspraken, (en ik vraag) dat jullie hem zo opnemen in jullie trouw, dat hij door jullie menslievendheid bevrijd liever dan door jullie hardheid geschonden schijnt te zijn. 32. Over die zaak heb ik volgens mijn gewoonte kort en eenvoudig/ongekunsteld gesproken, rechters, en ik vertrouw erop dat die dingen zijn goedgekeurd door allen: die dingen, vreemd aan het forum en aan de gerechtelijke gewoonte, zowel over het talent van de man als algemeen over de ijver van hemzelf heb ik besproken, ik hoop dat die dingen, rechters, door jullie in goede zin zijn ontvangen, door hem, die rechtspreekt (dat het door hem goed ontvangen is), dat weet ik zeker.