Hoofdstuk 6, test B: de invalide 2
Over mijn paardrijkunst betoog ik niet veel (valt niet veel te zegen). Want ik meen, raad, dat alle invaliden een middel zoeken, dat het leven pijnloos maakt. Zo gebruik ik dus voor de kleine wegen niet 1 stok zoals de anderen maar 2. Voor de lange tochten gebruik ik de paarden, waarvan de aanklager vaak melding maakte. Hij zegt dat ik wegens mijn overmoed de paarden bestijg, maar hij liegt. Want ik doe dat wegens het ongeluk/handicap. En jullie kennen allemaal die handicap die ik heb vanaf mijn geboorte. Het grootste bewijs, raad, dat ik de paarden bestijg, is door mijn handicap maar niet door arrogantie, zoals hij zegt. Is het gemakkelijk te leren? Als ik rijk was, zou ik een eigen paard hebben. Dat ik zou kunnen bestijgen, maar dan zou ik niet de paarden van anderen bestijgen. Maar nu omdat ik niet rijk ben, kan ik zo’n paard niet verwerven. Daarom is het nodig dat ik de paarden van anderen gebruik. En zo zijn zowel de stokken die ik gebruik als de paarden bewijzen dat ik invalide ben en dat het geld dat de stad geeft, terecht ontvang.