Tekst 5
Categorie: Boek > Via Latina > Boek 1
Gaius en Lucius zitten voor de Basilica Iulia en wachten op Quintus.
Ze spelen, want spelen bevalt de vrienden altijd / vinden de vrienden altijd leuk.
3 Lucius (zegt): ‘Quintus treuzelt om te komen / laat op zich wachten / komt maar niet.
Waarom gaan we de basilica niet binnen/in?
De vader van Quintus, de verdediger van/in (dit) proces, spreekt al /
is al aan het woord.’
Dan zien ze Quintus. Terwijl hij de basilica nadert, leest hij een brief.
6 Gaius (roept): ‘Hoi, vriend! Waarom treuzel je (zo)? Wij moeten ons haasten.’
Quintus (antwoordt): ‘Hallo, vrienden! Ik haast me al, maar ik lees een brief,
een brief van Flavia.’
Eindelijk gaan de vrienden de basilica in en horen:
9 ‘… Het is nacht, rechters, allen slapen.
Iemand dringt het nieuwe landhuis van Rutilius binnen, nadert de slaapkamer van
Sempronia, (en) gaat naar binnen.
Nu pakt de man de/haar smaragden en gaat weg.
12 Meteen hoort Sempronia de man en schreeuwt.
Terwijl de slaven komen aanrennen, staat Sempronia (daar) en geeft/stort tranen /
staat Sempronia te huilen.
Ten slotte komt ook de heer de huizes aanrennen.
15 Dan (zegt) hij: ‘Sulpicius zie ik niet. Waar is hij?’
Terwijl de slaven de dief zoeken, gaan ze ook de slaapkamer van de verdachte in.
Plotseling roepen ze: ‘Hier zijn de smaragden!’
18 Maar de verdachte slaapt diep en vast.
Sulpicius is niet de dief, rechters, want dieven slapen gewoonlijk niet terwijl ze
vluchten.’ [lett.: zijn niet gewoon te slapen terwijl ze zich aan de vlucht geven]
De mensen lachen en klappen voor de redenaar Domitius.
21 Maar de woorden van de verdediger bevallen de rechters niet – ze zitten en zwijgen.