Tekst 4
Categorie: Boek > Via Latina > Boek 1
Quintus Domitius en Flavia gaan de Circus Maximus binnen.
Daar zitten al veel mensen; ze wachten al lang op het schouwspel.
3 Kijk! Daar zit de consul Marcus Annius;
niet ver weg zitten de senator Flavius, Flavia’s grootvader,
en de senator Servilius, een goede vriend van de Domitii.
6 Quintus en Flavia groeten de senatoren.
Dan zien ze Cornelia en Claudia, vriendinnen van Flavia, en zwaaien naar hen.
Reeds verschijnt de keizer Caesar Trajanus Hadrianus Augustus.
9 €˜Gegroet, Caesar!’, begroet het volk/publiek de keizer, gegroet, Caesar!
Dan zwijgen de mensen en luisteren naar de woorden van keizer Hadrianus.
Nu komt de beeldenoptocht.
12 Flavia (zegt): €˜Kijk de beelden van de goden.
Daar is Jupiter, de vader van mensen en goden,
daar (is) Juno, de koningin van de godinnen.
15 Quintus (vervolgt): En daar verschijnt ook Venus, de godin van de liefde.€™
Flavia lacht en Quintus is blij.
Eindelijk verschijnen de vierspannen;
18 de keizer geeft het teken van/voor het schouwspel.
Meteen sporen/vuren de wagenmenners de/hun paarden aan,
meteen stuiven de paarden weg.
Wat een vurigheid/temperament van de paarden! Wat een geschreeuw van de mensen!
21 Wat een geestdrift van/onder het publiek!
De mensen zitten niet meer, maar staan en schreeuwen.
Het schouwspel bevalt [hen], de Circus Maximus bevalt [hen].
24 Ook Quintus en Flavia schreeuwen en vuren de wagenmenners aan
en denken niet aan Kreta.