Tekst 11
Het was pauze in het amfitheater: de slaven maakten de arena schoon, want de grond was rood door het bloed van de mannen en de dieren. Tussen de toeschouwers zaten drie vrienden: Gaius, Quintus en Publius. Gedurende de uren hadden ze naar de spelen gekeken, ze hadden Marcus gevraagd om naar huis te gaan, omdat de voorstellingen hem bang maakten. Op dat moment vertelde de omroeper iets nieuws. spoedig heeft Gaius geschreeuwd: kijk, een soldaat komt de arena binnen!!! Waarom vecht de soldaat in de arena? Publius wist de reden want de woorden had hij van de omroepers gehoord.'Het gevecht is een straf: eerder heeft de soldaat in een ruzie zijn officier vermoordt. Nu moet hij voor zijn leven vechten.
De soldaat stond in de arena, zonder schild, zonder helm: hij droeg alleen maar een lans. Tegenover hem kwam Crispinus, de beroemde gladiator, de arena binnen. Hij had al 100 tegenstanders overwonnen. Crispinus naderde de soldaat meteen. De soldaat was echter slim: hij vermeed hem snel. Er waren vrienden van de soldaat in de toeschouwersruimte. Ze riepen de soldaat bij naam: kom op Septimus, je moet vechten! Natuurlijk kun je hem overwinnen! Opnieuw naderde de gladiator de soldaat. Kijk!, riep Gaius, De soldaat vlucht! Hij weigert te vechten! Quintus en Publius zeiden: integendeel, de soldaat is slim! Kijk, hij blijft staan, en hij keert zijn lans naar de tegenstander! Dit had Crispinus helemaal niet verwacht.
Hij probeerde weliswaar te ontwijken, maar tevergeefs. De soldaat had hem al ernstig verwond.
Zo had de soldaat met zijn slimheid de gladiator overwonnen. Hij had het gevecht nog niet beëindigd: Hij wachtte nog op een teken van de keizer. De toeschouwers zwegen. Die keken allemaal naar de keizer. Intussen dacht de keizer na: Crispinus was tot nu toe altijd de overwinnaar, hij heeft al 100 tegenstanders overwonnen. Daarom hield hij de duim met de andere vingers omsloten.