Exercitium 31, oef. 35
1 Deze vrouw heeft jullie en ons bedrogen met dezelfde woorden.
2 Eindelijk hebben de barbaren de vesting veroverd en alle inwoners gedood; vrouwen en zelfs geen kinderen heb zij gespaard.
3 Op die dag hebben zij vierduizend soldaten gedood.
4 De priester, die voor het altaar stond, heeft zijn handen ten hemel gestrekt en hulp van de onsterfelijke goden ingeroepen.
5 Wat jij vertelt, dat is mij net zo gebeurd (overkomen)
6 Veel tempels en huizen zijn op diezelfde dag door de bliksem geraakt.
7 Ook mijn broer sneuvelde juist in diezelfde strijd als mijn vader.
8 De zwaar gewonde consul was van zijn paard gevallen en door de vijanden gedood..
9 Juist in die nacht doodden de vijanden mijn broer.
10 Geholpen door de bondgenoten hebben wij de troepen van de barbaren verdreven.
11 Hij heeft mij zeven boeken getoond. Ik heb die, nadat ik ze gezien heb, niet gekocht, hoewel ze mij zeer behaagden.
12 Al de onzen hadden waren hierover hetzelfde van plan.
13 Nadat hij dit had gehoord, haastte hij zich zo snel mogelijk naar Rome.
14 Na die nederlaag hebben de Galliers zich nooit meer met ons gemeten.
15 Voortgedreven door angst voor de Carthageners kwamen de landbouwers overal uit de akkers snel binnen de stadsmuren bijeen.
16 Wij hebben een bode naar Corinthe gestuurd; hij stuitte onderweg op rovers en kon daardoor zijn opdracht niet volbrengen.