Georgica IV
Categorie: Boek > Ascensus > 4e Jaar
vv457-515
Illa quidem, dum te fugeret per flumina praeceps,
immanem ante pedes hydrum moritura puella
servantem ripas alta non vidit in herba.
-Terwijl het meisje dat ging sterven haastig voor jou was aan het vluchten langs de rivier, zag zij de gigantische waterslang die de oever bewaakte voor haar voeten niet in het hoge gras.
460 At chorus aequalis Dryadum clamore supremos
implerunt montes; flerunt Rhodopeiae arces
altaque Pangaea et Rhesi mavortia tellus
atque Getae atque Hebrus et Actias Orithyia.
-Het koor van even oude nymfen vulde de bergtoppen met geschreeuw. Het Rhodopegebergte en de hoge Pangaion en het aan Mars gewijde land van Rhesus en de Geten en Hebrus en Orithya uit Atica huilden.
Ipse cava solans aegrum testudine amorem
465 te, dulcis coniunx, te solo in litore secum,
te veniente die, te decedente canebat.
-Hij bezong zichzelf troostend met zijn lier om zijn ellendige geliefde, zijn lieve echtgenote, helemaal alleen op het strand terwijl de dag kwam en ging.
Taenarias etiam fauces, alta ostia Ditis,
et caligantem nigra formidine lucum
ingressus manesque adiit regemque tremendum
470 nesciaque humanis precibus mansuescere corda.
-Hij was zelfs door de nauwe doorgang van de Taenarum naar binnen gegaan door de hoge toegangspoort naar de onderwereld en het duistere woud met de donkere angst, hij ging naar de huiveringwekkende koning van de schimmen wiens hart niet in staat was om zich te laten vertederen door menselijke smeekbedes.
At cantu commotae Erebi de sedibus imis
umbrae ibant tenues simulacraque luce carentum,
quam multa in foliis avium se milia condunt
vesper ubi aut hibernus agit de montibus imber,
475 matres atque viri defunctaque corpora vita
magnanimum heroum, pueri innuptaeque puellae,
impositique rogis iuvenes ante ora parentum,
-Maar de dunne schimmen kwamen ontroerd door het gezang uit hun diepste woonplaatsen in de onderwereld tevoorschijn, de schaduwen van wezens die het daglicht missen, zoveel duizenden als vogels die zich tussen bladeren verbergen wanneer een avond of winterse bui hen wegjaagt uit de bergen, moeders en mannen en lichamen van grootse helden wiens levens zijn beëindigd, jongens en ongehuwde meisjes, jongemannen die voor de ogen van hun ouders op de brandstapel zijn geplaatst.
quos circum limus niger et deformis harundo
Cocyti tardaque palus inamabilis unda
480 alligat et noviens Styx interfusa coercet.
Quin ipsae stupuere domus atque intima Leti
tartara caeruleosque implexae crinibus angues
Eumenides, tenuitque inhians tria Cerberus ora
atque Ixionii vento rota constitit orbis.
-Rondom hem was zwarte modder en lelijk riet van de Cocytis en het trage moeras en gehate water hield hen tegen, en de Styx die negen maal ergens tussen stroomt sloot hen in. Ja zelfs de huizen zelf stonden versteld en het diepste deel van het dodenrijk en Eumeniden wiens haren doorvlochten waren met donkergrijze slangen en Cerberus hield zijn 3 monden met open muil en het draaiende wiel van Ixioon bleef staan met de wind.
485 Iamque pedem referens casus evaserat omnes;
redditaque Eurydice superas veniebat ad auras,
pone sequens, namque hanc dederat Proserpina legem,
cum subita incautum dementia cepit amantem,
ignoscenda quidem, scirent si ignoscere manes.
-Reeds terugkerend was hij ontsnapt aan al het gevaar en de teruggegeven Euridyce was al bijna aan de bovenwereld achter hem volgend, want Proserpina had deze voorwaarde gegeven, toen een plotse waanzin zich meester maakte van haar voorzichtige minnaar, het kon vergeven worden als de schimmen konden vergeven.
490 Restitit Eurydicenque suam iam luce sub ipsa
immemor heu! victusque animi respexit. Ibi omnis
effusus labor atque immitis rupta tyranni
foedera, terque fragor stagnis auditus Avernis.
Illa, Quis et me, inquit, miseram et te perdidit, Orpheu,
495 quis tantus furor? En iterum crudelia retro
Fata vocant, conditque natantia lumina somnus.
Iamque vale: feror ingenti circumdata nocte
invalidasque tibi tendens, heu non tua, palmas!
-Hij bleef staan en zijn Euridyce was reeds bijna binnen het bereik van het daglicht, ach! En zijn overwonnen verstand keek onnadenkend om. Toen was alle moeite verspild en het contract met de harteloze koning was verbroken. Driemaal werd er gedaver gehoord bij het Avernismeer. Zij zei: â€ÂWelke grote razernij vernietigd zowel ellendige mij als jou, Orpheus? Zie, het wrede lot roept mij opnieuw terug, de slaap verbergt mijn brekende ogen. Alvast vaarwel: Ik word weggedragen omgeven door een donkere nacht, mijn krachteloze armen naar jou uitstrekkend, ach, niet meer van jou.â€Â
dixit et ex oculis subito, ceu fumus in auras
500 commixtus tenues, fugit diversa, neque illum,
prensantem nequiquam umbras et multa volentem
dicere, praeterea vidit, nec portitor Orci
amplius obiectam passus transire paludem.
-Dat zei ze en plotseling uit het oog zoals rook met dunne lucht vermengd vluchtte ze in tegengestelde richting, ze zag hem niet meer tevergeefs grijpen naar de schaduwen terwijl hij nog veel wou zeggen. De veerman van de onderwereld liet niet meer toe om het versperde moeras over te steken.
Quid faceret? Quo se rapta bis coniuge ferret?
505 Quo fletu Manis, quae numina voce moveret?
Illa quidem Stygia nabat iam frigida cumba.
Septem illum totos perhibent ex ordine menses
rupe sub aëria deserti ad Strymonis undam
flesse sibi et gelidis haec evolvisse sub antris
510 mulcentem tigres et agentem carmine quercus;
-Wat moest hij doen? Waarheen moest hij gaan nu zijn echtgenote tweemaal is weggeroofd? Met welk gehuil kon hij Manes ontroeren, welke goden kon hij met zijn stem ontroeren? Zij voer al koud in een bootje over de Styx. Ze zeggen dat hij 7 hele maanden op een rij onder een hoge rots bij het water van de verlaten Strymoon huilde en dit vertelde in een ijskoude rots, de tijgers kalmerend en de eiken ontroerend met zijn lied.
qualis populea maerens philomela sub umbra
amissos queritur fetus, quos durus arator
observans nido implumes detraxit; at illa
flet noctem ramoque sedens miserabile carmen
515 integrat et maestis late loca questibus implet.
-Zoals Philomela zich treurend beklaagde in de schaduw van de populier over haar verloren kindjes, die nog zonder veren door de bespiedende, gemene boer uit hun nest naar beneden zijn getrokken. En zij weende ’s nachts zittend op een tak herneemt ze haar treurige lied en vult ze de plaats in de verte met droevige klachten.