Hoofdstuk 12, tekst 3A
Categorie: Boek > Fortuna > Boek 3
1 Jij doet een zeer goede zaak en voor jou heilzaam, als jij, zoals jij schrijft, volhardt te gaan naar/op weg te zijn naar een goede instelling, waarvan het dwaas is deze te wensen, omdat jij deze van je(zelf) kunt verkrijgen. Niet moeten de handen opgeheven worden naar de hemel en niet moet de tempelbewaarder door smeken ertoe bewogen worden om ons toe te laten tot het oor van het godenbeeld, alsof wij (dan) beter gehoor kunnen vinden: de god is in de buurt van jou, hij is met jou, hij is binnenin jou.
5 Zó bedoel ik het, Lucilius: een heilige adem/geest zit/zetelt binnen in ons, van onze slechte en goede daden de waarnemer en bewaker. Zoals hij door ons is behandeld, zo behandelt hijzelf ons. Niemand is waarlijk een goed mens zonder god: of kan iemand soms boven het lot uitstijgen als hij niet door hem is geholpen? Hij geeft grootse en verheven adviezen: in ieder van de goede mensen 'woont een god, welke god is onzeker.'