Hoofdstuk 23, Tekst B, taaloefening B+C
B
1. Ik wist niet, wat ik wilde.
2. Wij vernamen, waarom jij kwam.
3. Jullie wisten, waar de buit was verborgen.
4. Ik wilde weten, welk huis jullie hadden gekocht.
5. Hij wilde mij niet vertellen, wat hij had gedaan.
6. Het was niet zeker, wat et einde van de oorlog was.
7. Zij vroegen, bij welke haven zij waren.
8. Hij wist niet wiens gezicht hij zag.
C
1. Ik vroeg, aan wie ik dit geld moest geven.
2. Zij wilden weten wegens/om welke reden er, toen Tiberius keizer was/tijdens het keizerschap van Tiberius, niet vaak spelen waren.
3. Ik begreep niet, waarom jij mij niet had uitgenodigd.
4. Ik kon jou niet zeggen, waar hij had gewoond.
5. Wij vroegen, wie 'Tiberius in de Tiber' had gezegd.
6. Wij wisten niet, waar wij hadden gewacht.
7. Ik kon niet zeggen, van welke man diens moed zo groot was.
8. Het was onzeker, door wie 'Geef Germanicus terug' was geroepen.