Tekst 1
De koning roept een slaaf.
De slaaf komt.
Hij hoort de baby's.
Hij ziet een mandje.
In het mandje liggen twee jongens.
De jongens schreeuwen en huilen.
De koning beveelt de slaaf de jongens te doden.
De slaaf vreest de koning.
Daarom weigert hij de opdracht niet.
Toch dood hij de jongens niet.
De slaaf tilt het mandje op en draagt de jongens naar de rivier.
Hij plaatst het mandje in de rivier. Het mandje drijft.
De rivier draagt het mandje naar een plaats,
waar het water tussen bomen stroomt.
Daar blijft het mandje steken.