Hoofdstuk 13, tekst B (versie 2)
Categorie: Boek > Disco > Boek 1
Amulius zat in het donkere paleis. Nu was hij koning, maar niet blij met zijn macht. Angstige zorgen kwelden hem aan een stuk door, omdat hij zijn broer uit het koninkrijk had verdreven, en de zoon van zijn broer had gedood. Plotseling kwamen twee slaven verschrikt het paleis binnen en berichten Amulius: O koning, wij hebben een wonder gezien! Rhea Silvia, de Vestaalse maagd heeft een tweeling gebaard! Amulius sprong woedend vvan de zetel op en riep met luide stem: Wat hebben jullie gezegd? Hoe kan een Vestaalse maagd jongens baren? Wie is de vader van de jongens? Ik beveel jullie: keer meteen terug, dood de jongens, zend hun lichaan naar de rivier de Tiber! De slaven hadden de goddeloze bevelen echter niet gehoorzaamd: Zij hebben de jongens in een mandje geplaatst en hebben haar in de Tiber gezonden. Met de hulp van Mars is het mandje aan de oever van de rivier geland, waar een wolvin hen vindt. De wolvin heeft de jongens gevoed en heeft hen zo gered. Later heeft een herder hen gezien en met zich mee naar een kleine hut gedragen. Daar hebben de herder en zijn vrouw de zonen van Rhea Silvia samen met hun eigen kinderen grootgebracht.