Hoofdstuk 1, tekst D: Ontvoerd (versie 2)
Toen niemand de kinderen hoorde, zei de bange Alexandros tegen zijn zus: Niemand hoort ons nu. Waarom sluiten wij de deur van de slaapkamer niet met de grendel? Je hebt gelijk Alexandros, zei de zus tegen de/haar broer.
Dat deden zij en zo maakten ze mannen heel boos; (en) de boosaardige mannen openden de deur met geweld. Vervolgens grepen zij de kinderen en bonden hen vast.
Plotseling zei 1 van de booswichten: Bij Zeus ( Oh mijn god), ons lot is slecht. Het meisje is blind. En de andere zei: Je hebt gelijk, ook ik zie dat nu in . Breng daarom alleen het jongentje weg. Laat de slaaf en het meisje hier, de slaaf, omdat hij oud is en het meisje, omdat zij blind is.
De een bracht de slaaf naar de slaapkamer en liet hem daar samen met het meisje.De ander sloot de mond van het jongentje; en hij verborg hem in een leren zak, vervolgens sleepten de booswichten de zak naar buiten en droegen de zak om beurten