Hoofdstuk 1, tekst C: Indringers
Aspasia keek naar haar broer en zei na weinig/korte tijd: [oh] Alexandros, ga naar de deur. Maar Alexandros wilde niet en zei tegen zijn zus: Ik ben bang (letterlijk: ik heb angst) Aspasia. Daarna zei Aspasia: Waarom wekken wij de slaaf niet en sturen hem niet naar de deur?
En dat deden zij. Tegen de slaaf zeiden ze: Slaaf, ga naar de deur, of ben ook jij bang? (letterlijk: of heb jij ook angst?) De slaaf zei tegen de broer en zus: Ik ben niet bang, maar ik sliep nog. Maar nu ga ik naar de deur en vervolgens open ik de deur voor de mensen.
Nu ging de slaaf naar de deur en de broer en zus bleven in de slaapkamer. Vervolgens opende de slaaf de deur en toen grepen de mannen de slaaf en bonden hem vast. (en) De slaaf zei tegen de mannen: Ik smeek jullie, maak me los. Want Alexandros en Aspasia wachten op me, omdat ze angst hebben. Ik smeek (jullie). Maar de mannen maakten de slaaf niet los.
Lange (veel) tijd nu wachtten Alexandros en Aspasia tevergeefs op de slaaf. (En) tenslotte schreeuwden ze met luide stem, maar niemand hoorde hen. Want de vader en moeder waren in Lebadeia voor een offer en het huis had slechts 1 slaaf.