Hoofdstuk 21, tekst C
Na geglimlacht te hebben zei Odysseus tegen zijn zoon: Telemachos, ik sta je moeder toe mij op de proef te stellen: want nu omdat ik vuil was en slechte kleding heb herkende ze mij nog niet. Maar laat het toe: want het is nodig, na ons gewassen te hebben, uit te rusten. Toen Penelope dit hoorde spoorde zij Eurykleia aan: Kom Eurykleia, maak voor de vreemdeling het bed gereed, na het eerst uit de slaapkamer te hebben verschoven. Zo sprak zij haar terwijl ze haar aanwezige man beproefde. Toen werd Odysseus heel boos op haar terwijl hij dit zei: Vrouw, wat zei je? Want het is onmogelijk om ons bed uit de slaapkamer te verschuiven. Want er is een duidelijk teken in het kunstig gemaakte bed, dat ik zelf heb gemaakt en niemand anders. Er was een krachtige boom; daaromheen bouwde ik een slaapkamer en maakte ik op een goede wijze een dak. Vervolgens na de boom te hebben omgehakt, maakte ik op de stam een mooi bed, het versierend met goud en zilver. Dit teken is aan ons, Penelope trilde omdat zij deze tekens herkende. Nadat ze gehuild had, rende ze op haar man af en nadat ze haar armen om zijn nek sloeg... kuste zij zijn zeer geliefde hoofd.