"Zolang het geoorloofd is, gastvriend, ga weg en verlaat het bloederige huwelijk(sbed).
Een huwelijk met mij is wreed; ieder (meisje) zal met jou willen trouwen,
en jij kunt gewenst/begeerd worden door een verstandig meisje.
Waarom toch heb ik zorg om jou, hoewel zoveel (jongens) al eerder gedood zijn?
Laat hij het maar zien! Laat hem maar omkomen, omdat hij door de dood van zovele vrijers
niet gewaarschuwd is en hij gedreven wordt door naar de afkeer van het leven.
Zal hij dus sterven, omdat hij met mij wilde leven
en zal hij een onverdiende dood ondergaan als prijs voor zijn liefde (voor mij)?
Mijn overwinning zal van een niet verdragen haat zijn.
Maar het is niet mijn schuld.
Och dat jij er maar wilde afzien,
of, omdat jij buiten zinnen bent. dat jij maar sneller was!
Maar wat een maagdelijke blik is er in zijn jeugdige gezicht!
Ach! Ongelukkige Hippomenes, ik zou willen dat ik niet door jou gezien was!
Jij was waard(ig) om te leven. Maar indien gelukkiger zou zijn,
eb de ongelukkige lot(sbeschikkingen) aan mij het huwelijk niet hadden ontzegd,
was jij de enige, met wie ik het (huwelijks)bed zou willen delen."
Zij had gesproken, en onervaren als zij was en voor het eerst geraakt door verlangen,
heeft zij lief, niet wetend wat zij doet (zonder het te beseffen) en voelt zij de liefde niet. (merkt zij niet dat het liefde is).