De dochter van Schoeneius keek terwij dergelijke dingen zei met een zachte/vriendelijke blik
hem aan en twijfelde of ze liever wil overwonnen worden of overwinnen.
En zó "Welke god" zei zij (tegen zichzelf) 'onrechtvaardig tegen mooie (mensen)
wil deze/hem te gronde richten en beveelt (hem) met gevaar voor zijn dierbaar leven
dit huwelijk na te jagen? Ik ben, volgens mijn oordeel, niet zóveel waard!
En niet door zijn schoonheid word ik geraakt (toch zou ik ook daardoor geraakt kunnen worden),
maar omdat hij nog een jongen is; niet ontroert hij zelf mij, maar zijn leeftijd.
Wat ervan te zeggen dat
er moed in hem is en een geest onverschrokken voor de dood?.
Wat ervan te zeggen dat vanaf de oorsprong van de zee geteld wordt als vierde (afstammeling)?
Wat ervan te zeggen dat (mij) liefheeft en een huwelijk met mij zóveel waard acht,
dat hij omkomt, als het harde lot mij aan hem zal hebben ontzegd?