En Crito gaf toen hij dat gehoord had een wenk aan de slaaf die dichtbij stond. En nadat
de slaaf weggegaan was en lange tijd weggebleven was kwam hij (terug) met degene die
het gif zou geven, terwijl die
het fijngewreven (gif) in een beker droeg/meebracht.
Nadat Socrates de man gezien had, zei hij: Goed dan, m'n beste, jij bent namelijk
deskundig hierin, wat moet ik doen?
Niets anders, zei hij, dan na het gedronken te hebben rond te lopen, totdat er in jouw beenderen
een zwaar gevoel zal ontstaan, daarna te gaan liggen; en zo zal het (gif) zelf zijn werk doen.
En tegelijkertijd reikte hij de beker aan aan Socrates.
En nadat hij die wel heel kalm aangenomen had, Echecrates, zonder (ook maar) te trillen en zonder
iets noch van zijn huidskleur noch van zijn gelaatsuitdrukking te veranderen, maar zoals
gewoon was met zijn blik doordringend vanonder zijn wenkbrauwen op de man gericht hebbend, zei hij: Wat zeg je
aangaande deze drank met betrekking tot het aan iemand een plengoffer brengen? Is dat mogelijk of niet?
We wrijven, zei hij, Socrates (precies) zoveel (gif) fijn als wij menen dat voldoende/de juiste maat
is om te drinken.
Ik begrijp het, zei hij, maar het is toch wel dunkt me mogelijk te bidden tot de goden, én
noodzakelijk, (namelijk) dat de verhuizing van hier naar daar voorspoedig/gelukkig zal zijn/verlopen; en dat dan
ook bid ik en moge het op die manier zijn?verlopen. En direct na dit gezegd te hebben, dronk hij,
na (de beker) aan zijn lippen gezet te hebben, (die) zeer koelbloedig en opgeruimd leeg/uit.
En de meesten van ons waren tot dan toe redelijk in staat vast/vol te houden om
niet te huilen, maar toen wij hem hadden zien drinken en dat hij gedronken had, niet meer,
maar bij mij althans liepen de tranen
in stromen ook al wilde ik het zelf niet zodat ik
na mij omhuld te hebben huilde om mijzelf -- want zeker niet (dan) (huilde
ik) om hém, maar
om mijn eigen lot, (bij de gedachte) van wat voor een man, als vriend, ik beroofd was. Maar
Crito was nog eerder dan ik, omdat hij niet in staat was zijn tranen te bedwingen
opgestaan en weggegaan. Apollodorus hield zowel in de tijd ervoor
geenszins op met huilen als toen dan in het bijzonder ontroerde hij, nadat hij luid was gaan schreeuwen
terwijl hij huilde en zijn zelfbeheersing verloor, iedereen van de
aanwezigen behalve natuurlijk Sokrates zelf. Maar hij zei: Wwat voor iets doen jullie,
wonderlijke kerels. Ik heb toch echt/werkelijk, niet in het minst om die reden de
vrouywen weggestuurd, opdat zij niet dergelijke wanklanken zouden latenn horen; immers
ik heb gehoord dat het nodig is in gepaste stilte
te sterven. Maar houd je rustig
en beheers je