Hoofdstuk 13, tekst c (versie 3)
Categorie: Boek > Vivat Roma > Boek 1
Maar Aeneas hield zijn ogen onbewogen en drukte zijn liefde(sverdriet) diep weg
in zijn hart. Tenslotte antwoordde hij enkele woorden:
‘Nooit, koningin, zolang als ik leef en deze adem mijn
ledematen bestuurt, zal ik de herinnering aan jou neerleggen / vergeten. Altijd
5 zal ik dankbaar en gedachtig aan onze liefde blijven / en aan onze liefde blijven
denken.
Ik heb niet (ernaar) verlangd deze vlucht te verbergen en ook heb ik nooit jou
een huwelijk beloofd. Nadat Troje door de Grieken ingenomen
was, hebben de lotsbeschikkingen mij en mijn makkers hierheen gevoerd / gebracht.
Dezelfde lotsbeschikkingen dwingen mij nu weg te gaan. Niet kan ik mijn leven leiden
10 zoals het mij bevalt / zoals ik wil. ’s Nachts waarschuwt mij het beeld van mijn vader
Anchises, dat me in mijn slaap verschijnt. Overdag waarschuwt de aanblik
van de kleine jongen Ascanius mij, die ik van (konink)rijk en
stad zal beroven, als ik in Afrika zal blijven. Ook Jupiter
zelf zond me zijn bode Mercurius vanaf de hoge Olympus,
15 die zijn opdrachten door de lucht overbracht en me beval
naar Italië te gaan. Zelf heb ik de god duidelijk in het licht
gezien en met deze oren heb ik zijn stem gehoord. Houd op ons
met klachten in vuur en vlam te zetten. Niet uit eigen beweging ga ik (op weg) naar
Italië!’