Hoofdstuk 11, tekst 3B: Cn. Marcius Coriolanus valt op door zijn moed (2.33, 5-9)
Categorie: Boek > Fortuna > Boek 3
1 Er was toen in het kamp onder de elite van de jongemannen Gnaeus Marcius, een jongeman zowel wat betreft zijn geest als hand snel, die later de bijnaam Coriolanus kreeg. Toen plotseling het Romeinse leger, dat Corioli bezette, en met alle aandacht gericht op de inwoners van de stad, die het (leger) binnen ingesloten hield, zonder enige angst voor een van buiten dreigende oorlog, door de legioenen van de Volsci, die vertrokken waren uit Antium, aangevallen waren (in passief omgezet) en toen in dezelfde tijd (tegelijkertijd) de vijanden uit de stad een aanval hadden gedaan, 5 stond toevallig Marcius op wacht. Toen hij met een uitgelezen groep soldaten niet alleen de aanval van hen die een uitval deden afsloeg, maar ook door een openstaande poort strijdlustig een inval deed en, nadat er in het dichtstbijzijnde gedeelte van de stad een slachting was aangericht, wierp hij brandend hout, dat (door hem) toevallig was gepakt, op de gebouwen die tegen de muur stonden. Daarna heeft het geschreeuw van de inwoners, gemengd met het gehuil van vrouwen en kinderen dat, zoals gewoon is, ten gevolge van de eerste angst is ontstaan, zowel de moed voor de Romeinen vergroot, als ook de Volsci in verwarring gebracht, aangezien immers de stad was ingenomen waarvoor zij gekomen waren om hulp te brengen. Zo zijn de Volsci uit Antium verslagen en is de stad Corioli ingenomen; en zozeer 10 heeft Marius met zijn roem de reputatie van de consul overschaduwd dat, als het verdrag met de Latijnen, gegraveerd op een bronzen zuil, er ons niet aan had herinnerd dat het alleen door Spurius Cassius was gesloten, omdat zijn collega afwezig was geweest, men vergeten had dat Postumus Cominius de oorlog met de Volsci had gevoerd.