Hoofdstuk 11, tekst 2C: Een hachelijke situatie (2.32, 4-8)
Categorie: Boek > Fortuna > Boek 3
1 Daar hielden zij zich zonder enige leider, nadat het kamp met een wal en gracht was verschanst, rustig op, terwijl zij geen enkele zaak tenzij het noodzakelijke voor hun levensonderhoud tot zich namen, gedurende enige dagen, waarbij ze noch uitgedaagd zijn noch uitdaagden. Er was een geweldige angst in de stad, en door de wederzijdse vrees was alles gespannen. De plebejers, achtergelaten door de hunnen (soortgenoten), vreesden geweld van de senatoren; de senatoren vreesden het volk, achtergebleven in de stad, onzeker of ze liever wilden dat het bleef of wegging: maar hoelang zou het nog duren dat de menigte die 5 uitgeweken was, rustig bleef? Wat zou er vervolgens gebeuren als er intussen een of andere oorlog met het buitenland zou uitbreken? Men meende dat er zeker geen enkele hoop over was, tenzij in de eendracht van de burgers; dat deze tot elke prijs door de gemeenschap herwonnen moest worden. Zo besloot men dus dat als woordvoerder Menenius Agrippa naar het volk werd gestuurd, een welbespraakt man en omdat hij hieruit afkomstig was, geliefd aan het volk. Men zegt dat hij, toegelaten tot het kamp, op die eerbiedwaardige en ongepolijste manier niets anders heeft verteld dan het volgende: