Hoofdstuk 29, tekst B: taaloefeningen
1. De slaaf zal zich niks herinneren.
2. De jongen zegt dat hij niks weet.
3. Er wordt gezegd dat de slaaf zich niks herinnert.
4. Het volk haatte de keizer.
5. Het scheen dat het volk de keizer haatte.
6. Ik ken zijn naam.
7. Hij herinnerde zich deze man niet.
8. Jij weet alles wat ik aan jou heb geschreven.
9. Jij zei mij niks nieuws.
10. Die man houdt tegelijkertijd van zijn vriendin en haat haar.