Hoofdstuk 19, tekst A (versie 1)
Categorie: Boek > Disco > Boek 2
Er was toen in het legerkamp onder de soldaten een jonge man, fel en dapper, Gnaeus Marcius. Terwijl hij op wacht stond, kwamen plotseling de Volsci, die hadden besloten de Coriolaniërs hulp te brengen, met harde stemmen schreeuwend aanrennen en vielen in de rug aan. In dezelfde tijd braken de Coriolaniërs uit het stadje en brachten de Romeinen in het nauw! Marcius, die zag dat de soldaten bang waren, riep niets vrezend uit: 'strijdmakkers, nu kunnen wij onze moed tonen!' Daarna drong hij moedig met enkele soldaten door de openstaande poort het stadje binnen. Daar zag hij dicht bij de muren een brandend stuk hout dat hij greep, waarmee hij stuk voor stuk de huizen in brand stak. De bewoners verlieten angstig hun huizen, schreeuwend:'De Romeinen zijn in de stad! Ze steken de stad in brand!' Deze schreeuw versterkte de moed van de Romeinen, maar bracht de Volsci in verwarring. Zij dachten dat de Romeinen meteen naar de stad wilden terugkeren. Zo konden ze door de moed van één man Corioli veroveren. Daarom was de bijnaam van de dappere Gnaeus Marcius later Coriolanus.