Tekst 4.14: De trieste terugkeer
Met een boosaardige lach begroetten de rovers ons en een van hen zei: "He zeg, mooi meisje, waarheen haast jij je midden in de nacht op een ezel? Ben jij niet bang voor de gevaren van de nacht? Bij Hercules, je zou wel eens op wilde dieren of rovers kunnen stoten! Zoek je vlug gastvrij onderdak! Kijk, ik zal je helpen en je de kortste weg naar een dergelijk verblijf tonen."
En terwijl allen lachten, nam hij mijn riem en dwong me rechtsomkeert te maken. En ik moest, hoewel erg tegen mijn zin, terugkeren naar de plaats van (mijn) dood. Toen voelde ik plots weer de pijn aan mijn poot en ik begon te hinken. Maar de rover zei: "Hink je opnieuw, ezeltje, en kunnen je poten niet meer stappen? Da's wel eigenaardig! Want daarnet overwon je Pegasus in snelheid. Maar hou er de moed maar in: met het toverstokje dat ik in mijn hand houd, zal ik je poten opnieuw in vleugels veranderen." Met deze woorden hield hij me voor de gek en lachten allen. Dan sloeg hij me met zijn stok en dwong me te lopen. Zo kwam ik tenslotte halfdood opnieuw in het kamp aan.