Hoofdstuk 8, tekst 1-11 + Verdieping 2 en 7
Categorie: Boek > Lego
1
Hij schijnt mij aan een god gelijk te zijn, hij (schijnt mij), als dat geoorloofd is, de goden te overtreffen, die zittend tegenover jou steeds maar weer naar jou kijkt en luistert,
terwijl jij lief lacht, wat aan mij, ongelukkige, alle zintuigen ontrukt: want zodra ik jou Lesbia, heb aanschouwd, is er aan mij/heb ik niets van stem over in mijn mond
maar mijn tong is verlamd, een fijn vuur stroomt onder mijn leden naar beneden, door hun eigen klank suizen mijn oren, door een dubbele nacht worden mijn ogen/blikken bedekt.
Rust, Catullus, is voor jou lastig: door rust jubel je en ben je al te uitgelaten: rust heeft eerder zowel koningen te gronde gericht als welvarende steden.
2
Musje, lievelingetje van mijn meisje, waarmee ze pleegt te spelen, dat ze op haar schoot (pleegt) te houden, aan wie ze het topje van haar vinger (pleegt) te geven, wanneer het ernaar reikt, en (bij wie) ze felle beetjes (pleegt) op te wekken, wanneer het mijn stralende geliefde lust/mijn stralende geliefde er zin in heeft een lief grapje - ik weet niet wat voor een - te spelen/een of ander lief grapje uit te halen, namelijk als vertroostinkje voor haar verdriet, - geloof ik - opdat dan de sterke gloed/hartstocht tot rust komt: Kon ik toch maar met jou spelen, zoals zij zelf en de droeve zorgen van mijn hart verlichten!
3
Rouwt, o Venussen en Cupido's, en zoveel ais er is aan mensen met meer gevoel voor charme: het musje van mijn meisje is gestorven, het musje, het lievelingetje van mijn meisje, dat zij meer dan haar eigen ogen beminde. Want het was honingzoet en kende zijn eigen meesteresje zo goed als een/het meisje haar moeder, en liet bewoog zich niet van haar schoot, maar rondhippend nu eens hierheen, dan weer daarheen, piepte het aan een stuk door tot zijn meesteresje alleen; dat gaat nu over de weg vol duisternis daarheen, vanwaar ze zeggen dat niemand (= niet iemand) terugkeert. Maar moge het slecht met jullie gaan, slechte schimmen van de Orcus, jullie, die al het mooie/alle mooie dingen verslindt: zo'n mooi musje hebben jullie mij ontnomen. 0 slechte daad! 0 zielig musje! Door jouw schuld zijn van mijn meisje door het wenen de oogjes nu rood (en) een beetje gezwollen [Lett.: zijn de door het wenen een beetje gezwollen oogjes van mijn meisje nu rood]
4
Lesbia scheldt altijd op mij en zwijgt nooit over Mij: ik mag omkomen, als Lesbia me niet bemint. Door welk teken/op grond waarvan? Omdat mijn tekens/de tekens die ik geef evenzovele zijn: ik vervloek haar voortdurend, maar ik mag omkomen, als ik (haar) niet bemin.
5
Laten wij leven, mijn Lesbia, en laten wij liefhebben/beminnen, en laten we de praatjes van te strenge oude heren allemaal één cent waard achten! De zon kan ondergaan en terugkeren: wanneer voor ons eenmaal het korte levenslicht is ondergegaan, moet er (door ons) één eeuwige nacht geslapen worden. Geef mij duizend kussen, vervolgens honderd, vervolgens een tweede duizend, vervolgens een tweede honderd, vervolgens steeds maar door een tweede duizend, vervolgens honderd. D Vervolgens, wanneer we vele duizendtallen zullen hebben gemaakt, zullen we die door elkaar gooien, opdat wij niet weten, of opdat niet een slecht iemand jaloers kan zijn, wanneer/omdat hij weet dat het zoveel (van) kussen zijn.
Verdieping 2
Catullus, Iuventius' ogen
Als iemand me toestaat jouw honingzoete ogen, Iuventius, aan een stuk door te kussen, zou ik aan een stuk door tegen de 300.000 kussen geven en dan zou ik nooit verzadigd schijnen 5 zelfs niet, als de oogst van ons kussen dichter is dan droge/rijpe korenaren.
Janus Lernutius
Eén kus is genoeg Ik wil nu geen honderd kussen, ik wil, (levens)licht, geen duizend kussen: één is mij voldoende; moge ik er één geven aan jou, of geef, (levens)licht, er één aan mij: mogen onze beide zielen slechts vanuit één kus versmelten tot één.
6
Gegroet, meisje met een niet heel kleine neus, met geen mooie voet(en), met geen zwarte/donkere oogjes met geen lange vingers, met geen droge mond, met een helemaal niet te elegant taalgebruik, vriendin van de verkwister uit Formiae. Vertelt de provincie dat jij mooi bent? Wordt met jou onze/mijn Lesbia vergeleken? 0 dwaze en smakeloze eeuw/tijd!
7
Rufus, door mij tevergeefs en voor niets/ten onrechte beschouwt als vriend, (Tevergeefs? Integendeel (gepaard gaand) met een grote prijs en kwaad) ben je zo stiekem bij me binnengekropen, en heb, je mijn ingewanden verschroeiend, ach, aan (mij) ongelukkige al onze goede dingen ontrukt? Je hebt het ontrukt, ach wreed vergif van ons/mijn leven, ach pest van onze vriendschap.
8
Mijn vrouw zegt dat ze met niemand liever wil trouwen dan met mij, zelfs niet als jupiter zelf haar vraagt/zou vragen. (Dat) zegt ze; maar wat een vrouw aan haar begerige minnaar zegt, moet men in de wind schrijven en in het snelle water.
9
Ik haat en bemin. Waarom ik dat doe, vraag je misschien? Ik weet het niet, maar voel het gebeuren en word gekruisigd/gefolterd.
10
Cadius, onze Lesbia, die Lcsbia, die Lesbia, die Catullus als enige/de enige die Catullus meer dan zichzelf en al dc zijnen beminde, zuigt nu op viersprongen en in steegjes de nakomelingen/kleinzonen van dc fiere Remus af.
11
Ongelukkige Catullus, moge je ophouden/houd nu toch eens op dwaas te zijn, en moge je (dat), wat je ziet dat verloren is, beschouwen als verloren. Eens straalde de zon [lett.: zonnen] blinkend wit voor jou toen jij voortdurend ging, waarheen je meisje je leidde, (je meisje) bemind door ons, zoals geen bemind zal worden. Toen daar die vele vrolijke (liefdes)spelletjes gebeurden, die jij wilde en je meisje niet niet wilde, straalde werkelijk voor jou de zon blinkend wit. Nu wil zij niet meer: wil ook jij, machteloze, ze niet meer, en jaag niet na (degene) die jou ontvlucht, en leef niet ongelukkig, maar (ver)draag (het) met koppige geest, volhard. Vaarwel, meisje. Reeds volhardt Catullus, en hij zal je niet zoeken en niet tegen je zin vragen. Maar jij zult verdrietig zijn, wanneer je helemaal niet gevraagd zult worden. Ellendige, arme jij/wee jou, welk leven staat jou te wachten? Wie zal jou nu benaderen? Aan wie zul jij mooi schijnen/wie zal jou mooi vinden? Wie zul jij nu beminnen? Van wie zal men zeggen dat je bent [lett.: van wie zul je gezegd worden te zijn]? Wie zul jij kussen? Bij wie zul jij in de lippen bijten? Maar jij, Catullus, volhard vastbesloten.
Verdieping 7
Hoe zal Cicero Clodia aanpakken? Ik zal bescheiden te werk gaan en niet verder/langer voortgaan dan mijn verplichting en de zaak zelf mij zal dwingen: immers nooit heb ik gedacht dat door mij ruzies met vrouwen gevoerd moesten worden, vooral niet met haar, die allen altijd liever als het vriendinnetje van allen beschouwden dan als de vijandin van ook maar iemand. Maar toch zal ik eerst aan haar zelf vra-gen, of ze liever wil dat ik streng en serieus met haar omga, of relaxed en zacht en stads/modem.
De ouderwetse aanpak
Als (ze liever wil dat ik) op We strenge wijze en manier (optreed), dan moet er iemand door mij uit de onderwereld Worden opgewekt van die mannen met een baard, niet met dat baardje, waarin zij plezier schept/waardoor zij blij wordt gemaakt, maar met zo'n ruige, die wij op oude standbeelden en afbeeldingen zien, (iemand) We de vrouw moet terecht wijzen en die in plaats van mij spreekt, opdat zij Met toevallig boos op mij is/kan zijn. Laat dus iemand uit deze familie zelf te voorschijn komen/opstaan en bij voorkeur die (bekende) Caecus; hij zal immers het kleinste/minste verdriet ervaren, die haar Met zal zien. Hij zal zeker, als hij te voorschijn gekomen zal zijn, zo handelen en zo spreken.
De blinde Appius Cladius spreekt
'Vrouw, wat heb jij te maken met Caelius, wat met een jonge man, wat met een vreemde (man)? Waarom was jij óf zo bevriend, dat je hem goud uitleende, óf zo vijandig gezind, dat je vergif vreesde? Had je niet gezien dat jouw vader, had je niet gehoord dat je oom, niet datje grootvader, dat je overgrootvader, niet dat je betovergrootvader, niet dat je bet-oud-over-groot-vader consuls zijn geweest; wist je tenslotte niet dat jij tot voor kort een huwelijk gehouden hebt/getrouwd bent geweest met Quintus Metellus, een zeer beroemd en zeer dapper man en zeer vaderlandslievend, die zodra hij een voet over de drempel had gezet, bijna alle burgers overtrof in moed, roem, waardigheid? Toen je uit een zeer vooraanstaande familie was getrouwd in een zeer beroemde familie, waarom was Caelius zo verbonden met jou? (Was hij) een verwant, een (aangetrouwde) verwant, een vriend van je man? Niets daarvan/van die dingen. Wat is het dus geweest tenzij/dan een zekere onbezonnenheid en hartstocht? Waarschuwde/vermaande jou dan zelfs niet, als dan niet onze beelden van mannen jou bewegen, mijn nakomelinge, die (bekende) Quinta Claudia, om wedijverend te zijn/te wedijveren in familie-eer op het punt van vrouwen-roem; niet die Vestaalse maagd Claudia, die haar vader omhelzend/door haat vader te omhelzen toen hij een triomftocht hield, niet heeft geduld dat hij door een vijandige volkstribuun van de wagen werd getrokken; waarom beroerden jou de fouten van je broer liever dan de goede kwaliteiten van je vader, van je grootvader en voortdurend vanaf ons/mij zowel in mannen als ook in vrouwen gevonden? Heb ik daarom de vrede met Pyrrhus verijdeld/geblokkeerd, opdat jij dagelijks verdragen/afspraakjes zou/kon sluiten/maken met zeer schandalige liefdes, heb ik daarom water aangevoerd, opdat jij dat onkuis kon gebruiken, heb ik daarom de weg verstevigd/een verstevigde weg aangelegd, opdat jij die door vreemde mannen vergezeld druk zou bezoeken?
De moderne aanpak
Maar als je echter liever wilt dat ik stadser/moderner optreed/tewerk ga, zal ik zo/als volgt optreden: ik zal die harde en bijna boerse oude man verwijderen; uit dezen zal ik dus iemand nemen en bij voorkeur/ 't liefst je jongste broer, die in dat geslacht het meest stads/modern is; die heel veel van je houdt, die wegens ik weet niet welk, geloof ik, bangigheidje en zekere ongegronde nachtelijke angsten altijd bij jou slaapt als een jochie bij zijn oudere zuster. Stel je (dan eens) voor dat hij zo met jou spreekt
Clodius 'spreekt' tot zijn zuster
Wat ga je tekeer, zusje? Waarom/wat gedraag je je waanzinnig? Wat/waarom. maak je, een geschreeuw beginnend, een kleine D zaak groot? Je hebt een jonge buurman/een jonge man uit de buurt gezien, diens glans en rijzige gestalte, gelaat en ogen hebben je van je stuk gebracht/uit het veld geslagen; je hebt hem vaker willen zien; je bent niet nooit/vaak in dezelfde tuinen geweest. je wilt als aanzienlijke vrouw die zoon van een zuinige en vrekkige familievader geboeid door jouw rijkdom houden. Je kunt het niet hij stribbelt tegen, versmaadt (je), wijst (je) af, denkt dat jouw geschenken niet zoveel waard zijn. Begeef je (toch) elders heen. Je hebt tuinen bij de Tiber en wel/nl. zorgvuldig op die plaats aangelegd, waar de hele jeugd komt wegens het zwemmen/om te zwemmen; daar staat het je vrij/kun je dagelijks afspraakjes verzamelen; waarom ben je zo lastig voor deze/hem, die jou versmaadt?'
12
Je vermijdt mij gelijk aan/als een hertje, Chloë,
dat haar moeder bang zoekt in afgelegen bergen
niet zonder ongegronde angst voor de briesjes en het bos/briesjes in het bos.
Want hetzij/of nu de nadering van de lente begonnen is/begint te rillen in de beweeglijke
bladeren, hetzij groene (boom)hagedissen
door een braamstruik heen hebben gelopen,
het (hertje) trilt met hart en knieën.
Maar niet achtervolg ik jou zoals een ruwe tijger
of een Gaetulische leeuw, om je te breken:
houd eindelijk op je moeder te volgen, jij, rijp voor een man.
13
Ik heb geleefd tot voor kort populair bij de meisjes
en ik heb niet zonder roem gevochten:
nu zal deze muur mijn wapens en lier, die de oorlog beëindigd hebben,
hebben/bezitten, (de muur) die de linker zijde van de uit zee geboren Venus
bewaakt. Hier, hier, legt neer de brandende fakkels en breekijzers en bogen, bedreigend voor een in de wegstaande/gesloten deur.
O godin, jij die bewoont het welvarende Cyprus en
Memphis, dat Sithonische sneeuw mist,
koningin, raak met hoog opgeheven zweep
nog eenmaal de arrogante Chloë.
14
Als je (water van) de verweg gelegen Tanaïs zou drinken, Lyce,
gehuwd met een woeste man, dan zou je het toch erg vinden mij,
uitgestrekt voor jouw ruwe deur, bloot te stellen aan
de inheemse Aquilones (noordenwinden).
Hoor je, met welk gekraak de deur, met welk (gekraak) het woud
gezaaid tussen jouw mooie daken loeit
door de wind[en] en hoe Jupiter de neergelegde/gevallen sneeuw(vlokken)
bij onbewolkte hemel tot ijs maakt?
Leg af je bij Venus niet geliefde trots,
opdat het touw niet teruggaat/-loopt, als het wiel draait:
Niet als een Penelope, lastig voor vrijers,
bracht een Tyrrheense vader jou voort.
O ofschoon jou noch geschenken, noch smeekbeden,
noch de door een violier gekleurde bleekheid van je minnaars
noch het feit dat je man door een minnares uit Piëria gewond is
buigen/overhalen, moge jij je smekelingen
sparen, jij, noch zachter dan een starre eik
noch milder in je hart/wat betreft je hart dan Mauretaanse slangen.
Niet altijd zal deze zijde de drempel of het hemelse water verdragen.