Hoofdstuk 1, tekst 5D
Categorie: Boek > Fortuna > Boek 3
De woorden zijn echter gehoord die David heeft gesproken, en ze zijn gemeld in het aanblik van Saul. Toen hij naar hem was gebracht, heeft hij hem gezegd: \"Moge de moed van niemand verdwijnen om hem. Ik zal als uw slaaf gaan en ik zal tegen de Filistijn vechten." En Saul zei tegen David: "Je bent niet in staat tegen die Filistijn weerstand te bieden, en (niet) te vechten tegen hem, omdat je een jongen bent, hij echter is een man, vechter vanaf zijn jeugd." En David zei tegen Saul: "Uw slaaf liet de kudde van zijn vader grazen, en er kwam een leeuw of een beer, en hij nam een schaap uit het midden van de kudde weg. En ik achtervolgde hen en sloeg hen en redde het uit hun bek. En zij vielen mij aan en ik greep hun kin, en wurgde en doodde hen. Wan tik, uw slaaf, heb én een leeuw én een beer gedood. Dus zal ook deze onbesneden Filistijn als een van hen zijn. Nu zal ik gaan en de smaad van het volk wegnemen. Want wie is die onbesneden Filistijn die het heeft gedurfd het leger van de levende god uit te schelden?" En David zei: "De heer die mij uit de hand/klauw van een leeuw heeft gerukt, en uit de klauw van een beer, zal me zelf bevrijden uit de hand van deze Filistijn." Saul zei echter tegen David: "Ga en moge de heer met je zijn." En Saul trok David zijn wapenrusting aan, en plaatste een bronzen helm op zjin hoofd, en deed hem een borstpantser om. Dus begon David, omgord met zijn zwaard over zijn kleding/uitrusting te proberen of hij gewapend kon vooruitgaan/lopen. Want hij had niet de gewoonte. En David zei tegen Saul: "Ik kan niet zo voortgaan, omdat ik niet de gewoonte heb." En hij legde die dingen neer, en droeg zijn stok, die hij altijd in zijn handen had, en hij koos voor zich vijf zeer gladde stenen uit de beek, en stopte ze in zijn herderstas die hij bij zich had, en hij droeg een slinger in zijn hand. En hij ging voort tegen de Filistijn.