Hoofdstuk 21, tekst B
Categorie: Boek > Vivat Roma > Boek 2
De vader, de man en een vriend Lucius Iunius Brutus kwamen, hevig verschrikt door het bericht, meteen naar Collatia. Daar ontdekten ze de bedroefde Lucretia terwijl ze in haar slaapkamer zat. Lucretia, toen ze hen zag, zei huilend tegen haar echtgenoot: Er zitten sporen van een vreemde man, Collatinus, in jouw bed. Maar mijn lichaam is slechts geschonden. Mijn ziel is onschuldig. De dood zal mijn getuige zijn. Het is Sextus Tarquinius die mij de vorige nacht bewapend met een zwaard schond. Nu zal ik niet langer kunnen leven. Terwijl ik onschuldig ben, zal ik me toch niet bevrijden van de doodstraf. Maar niet één onkuise vrouw zal volgens het voorbeeld van Lucretia leven. Terwijl allen bevestigden dat ze onschuldig was en alle schuld ontbrak, greep Lucretia een mes, dat ze onder haar kleren verborg. Ze stak het in haar hart en stervend viel ze. Man en vader schreeuwen luid. Terwijl de man en de vader door rouw in beslag genomen waren, trok Brutus het van bloed druipende mes uit de wond en zei: Bij dit kuise bloed zweer ik: wij zullen Lucius Tarquinius Superbus samen met zijn misdadige echtgenote en samen met al zijn kinderen uit Rome verdrijven. Wanneer we hem uit Rome zullen hebben verdreven, zullen we in vrijheid leven. Nooit zullen wij Romeinen door een wrede koning geregeerd worden. Brutus overhandigde het mes aan de vader en de man. Ook de man legde de eed af en de vader.