Hoofdstuk 18, tekst C
Categorie: Boek > Vivat Roma > Boek 2
Toen bad Romulus, terwijl hij de Romeinen zag ontsnappen, tot Jupiter met deze woorden: 'Jupiter, ik zag deze vogels van jou. Ik zette hier de eerste fundamenten van de stad. De Sabijnen hebben de burcht al door een list. En jij, vader van goden en mensen, weerhoudt hiervandaan tenminste de vijanden. Neem de verschrikking bij de Romeinen weg en stop de schandelijke vlucht! Ik wijd hier een tempel als gedenkteken aan jouw nakomelingen, als je de stad redt.' Toen, alsof hij het antwoord van Jupiter hoorde, riep hij uit: Romeinen, de best grootse Jupiter beveelt ons te verzetten!' Vervolgens hernieuwden de Romeinen en de Sabijnen de strijd midden in het dal, maar de Romeinen waren beter. Toen begaven de Sabijnse vrouwen zich tussen de vliegende wapens. Nu eens riepen ze tegen de vaders, dan weer tegen de jongmannen smekend uit: 'Richt jullie woede op ons! Wij zijn de oorzaak van de oorlog! Wij zijn de oorzaak van de wonden en moorden op jullie ouders en jongemannen. Wij willen liever omkomen dan leven als weduwen en weeskinderen!' Deze woorden ontroeren de strijdenden. Er ontstaat stilte. Vervolgens komen de leiders naar voren en sluiten een verdrag. Niet alleen maakten ze vrede, maar ook (maakten ze) één staat uit twee staten.