Aeneas 6 - alles inclusief vragen uit het boek
Categorie: Boek > Examenboeken > 2011: Vergilius
Hoofdstuk 1

2 Bucolica en Georgica


Een nieuw tijdperk

1 - er is geen angst meer, dus geen oorlog
- aarde brengt vanzelf bloemen, graan, druiven, honing voort
- er zijn geen herders nodig
- leeuwen zijn niet bloeddorstig en slangen en gif zijn verdwenen
2 Dat hij deze gouden tijd mag beleven en erover kan zingen, beter dan de mythische zangers Orpheus en Linus.
3 Ja, want tijdens het principaat van Augustus was er vrede, waardoor er veel welvaart kwam.


Orpheus en Eurydice

1 Met deze straf bedoelt Proteus de sterfte onder de bijen van Aristaeus. Hiermee straft Oprheus de bijenhouder.
2 Hij noemt een groep boomnimfen en de heuvels van Rhodope en Pangaea en verschillende volkeren (460-463). Door enkele uiteenlopende natuurelementen te noemen suggereert de dichter dat de hele natuur rouwt om de dood van Eurydice.
3 De nadruk ligt op Orpheus als klagende, treurende zanger die zich in zijn verdriet terugtrekt. Bovendien wordt zijn sterk verlangen naar Eurydice onderstreept, omdat hij de hele dag over haar zingt.
4 Met de woorden ‘de plaats waar de harten gewoon niet weten hoe zij zich door smeekbeden van mensen moeten laten overhalen’ (470)
5 Het groot aantal schimmen dat naar de muziek Orpheus werd gedreven.
6 De mate waarin alle schimmen, de Hades en andere wezens geboeid waren door de muziek.
7 Vergilius vermeldt niet hoe Orpheus geprobeerd heeft om Hades en Persephone zover te krijgen dat zij hem toestonden om Eurydice mee te nemen. Ook de reden waarom zij het hem toestaan wordt niet vermeld.
8a dat Eurydice achter hem moest lopen en dat hij dus niet naar haar mocht omkijken
8b dat Vergilius nergens de voorwaarde expliciet onder woorden brengt
8c dat dit element reeds een bekend aspect van het verhaal was, dat niet verder uitgelegd hoefde te worden
9 dat Orpheus gegrepen werd door hartstocht en waanzin (487)
10 dat het min of meet zijn schuld is dat zij weer moet afdalen.
Het is zijn waanzin die haar en hem te gronde richt.
11 De veerman van de onderwereld stond hem niet toe het moeras dat de toegang versperde, opnieuw over te steken (502-503).
12 Vergilius noemt twee verschillende elementen uit de natuur: de tijgers en de eikenbomen; deze zijn exemplarisch voor de hele natuur; dus zowel alle dieren als alle planten jammeren met hem mee.
13 Het ondraaglijke verdriet dat Orpheus ervaart en de heftigheid of intensiteit van zijn huilen.
14 Hij wordt door Thracische vrouwen gedood tijdens een nachtelijk offerfeest ter ere van Bacchus. Ze waren gekrenkt, omdat hij allen aandacht schonk aan Eurydice en niet aan hen.












3 de Aeneis


Korte inhoud van de Aeneis

1a ‘de krijgsdaden’ t/m ‘zijn geslingerd’
1b ‘nadat hij veel door de oorlog’ t/m ‘Latium’
2 - Aeneas vlucht uit Troje
- hij zwerft door landen en over zee
- hij komt aan in Italië
- hij voert oorlogen
- hij sticht een stad (Lavinium)
- vanuit die stad worden Alba Longa en later Rome gesticht
3 ‘de goden overbrengen naar Latium’














































Hoofdstuk 2
Voorbereiding voor de afdaling


1 Aeneas ontmoet de Sibylle

b ontmoeting met de Sibylle

Excisum Euboicae latus ingens rupis in antrum,
De geweldige zijwand van de Euboeïsche rots is uitgehakt tot een grot,
quo lati ducunt aditus centum, ostia centum,
waarheen honderd brede schachten, honderd openingen leiden,
unde ruunt totidem uoces, responsa Sibyllae.
vanwaar evenveel stemmen stromen, antwoorden van de Sibylle.
45 uentum erat ad limen, cum uirgo 'poscere fata
Ze waren bij de drempel gekomen, toen de maagd sprak:
tempus' ait; 'deus ecce deus!' cui talia fanti
‘Het is tijd om de orakels te vragen; de god, kijk, de god!’ Voor haar, toen zij dergelijke woorden sprak
ante fores subito non uultus, non color unus,
voor de ingang, was plotseling de gezichtsuitdrukking, de gelaatskleur niet dezelfde,
non comptae mansere comae; sed pectus anhelum,
haar haren bleven niet verzorgd; maar borst is hijgend
et rabie fera corda tument, maiorque uideri
en haar door geestesvervoering wilde hart is gezwollen, en zij lijkt groter
50 nec mortale sonans, adflata est numine quando
en niet sterfelijk klinkend, omdat zij is bezield door de macht van de god
iam propiore dei. 'cessas in uota precesque,
die haar al nadert. ‘Aarzel je om over te gaan tot geloften en gebeden,
Tros' ait 'Aenea? cessas? neque enim ante dehiscent
Trojaan Aeneas?’ zei ze ‘Aarzel je? Want niet eerder zullen de grote openingen
attonitae magna ora domus.' et talia fata
van het bezielde huis zich openen.’ En na zo gesproken te hebben
conticuit. gelidus Teucris per dura cucurrit
zweeg ze. Een ijskoude siddering trok door de harde botten
55 ossa tremor, funditque preces rex pectore ab imo:
van de Trojanen, en de koning stort gebeden uit het diepst van zijn hart.


1 Bij vertaling a is ingens bij latus vertaald, bij vertaling b bij antrum.
2 Apollo
3 - ellips (aanvulling van est)
- anafora (non)
- trikolon (non vultus t/m comae)
- alliteratie en assonantie (comptae … comae)
4 (lati) aditus (centum), ostia (centum) in 43
5 Gelidus staat als eerste woord en tremor als laatste woord van de zin (hyperbaton); bovendien is ossa tremor geplaatst als enjambement voor een komma (zinsdeel).
6 - doordat de Sibylle zo’n verschrikkelijke verandering ondergaat, omdat ze in extase raakt
- ze zegt dat de god aanwezig is (deus ecce deus)









c Aeneas’ gebed tot Apollo

'Phoebe, grauis Troiae semper miserate labores,
Phoebus, u die altijd medelijden had met de zware ellende van Troje,
Dardana qui Paridis derexti tela manusque
die de Trojaanse pijlen en handen van Paris richtte
corpus in Aeacidae, magnas obeuntia terras
op het lichaam van Achilles, vele zeeën die grote
tot maria intraui duce te penitusque repostas
landen omgeven, heb ik onder uw leiding bevaren en de ver weg gelegen
60 Massylum gentis praetentaque Syrtibus arua:
volkeren van de Massyliërs en velden die gelegen zijn voor de Syrten:
iam tandem Italiae fugientes prendimus oras.
nu bereiken we eindelijk de terugwijkende kusten van Italië.
hac Troiana tenus fuerit fortuna secuta;
moge tot hier het Trojaans lot (ons) gevolgd hebben;
uos quoque Pergameae iam fas est parcere genti,
het is geoorloofd dat ook u eindelijk het Trojaanse volk spaart,
dique deaeque omnes, quibus obstitit Ilium et ingens
alle goden en godinnen, voor wie Ilium en de geweldige roem
65 gloria Dardaniae. tuque, o sanctissima uates,
van Troje een doorn in het oog zijn. En u, o zeer heilige zieneres,
praescia uenturi, da (non indebita posco
die de toekomst van tevoren weet, vergun het (ik vraag om een heerschappij
regna meis fatis) Latio considere Teucros
die mij door mijn lot zeer toekomt) dat de Trojanen zich in Latium vestigen
errantisque deos agitataque numina Troiae.
evenals de zwervende goden en opgejaagde machten van Troje.
tum Phoebo et Triuiae solido de marmore templum
Dan zal ik voor Phoebus en Trivia uit massief marmer een tempel
70 instituam festosque dies de nomine Phoebi.
Oprichten en feestdagen genoemd naar Phoebus instellen.
te quoque magna manent regnis penetralia nostris:
Ook u wacht een grote cella in ons rijk:
hic ego namque tuas sortis arcanaque fata
want hier zal ik uw orakels en geheime lotsbepalingen
dicta meae genti ponam, lectosque sacrabo,
aan mijn volk opbergen en geselecteerde mannen tot priester wijden,
alma, uiros. foliis tantum ne carmina manda,
goedgunstige. Vertrouw uw orakelverzen niet slechts aan bladeren toe,
75 ne turbata uolent rapidis ludibria uentis;
opdat ze niet, in verwarring gebracht, als speelbal voor de snelle winden wegvliegen;
ipsa canas oro.' finem dedit ore loquendi.
ik smeek u zelf te voorspellen.’ Hij hield op met hardop spreken.


1 62: Aeneas vraagt Apollo om, nu ze Italië bereikt hebben, een einde te maken aan hun ellende.
2a preces (56-68), vota (69-73)
2b eerst de preces, dan de vota, dus chiastisch ten opzichte van vota precesque
3 Dat ze de Trojanen nooit hebben geholpen maar in tegendeel tegengewerkt, omdat ze jaloers waren op het succes van Troje.
4a Troiae / Troiana in 56,62,68, Dardana / Dardaniae i9n 57,65, Pergameae in 63, Ilium in 64 en Teucros in 67
4b Om afwisseling te creëren en om metrische redenen.
5a - Schrijvers vat fugientes op als bijstelling vij het onderwerp ‘wij’
- Schwartz neemt fugientes als bijvoeglijk bij oras
5b Fugientis kan ook genitivus zijn bij Italiae
6 Marmer werd in Rome voor bouwwerken pas op grote schaal gebruikt in Augustus’ tijd.

d Profetie van de Sibylle

At Phoebi nondum patiens immanis in antro
Maar de zieneres, nog niet in de ban van Phoebus, loopt als een razende rond
bacchatur uates, magnum si pectore possit
In de grot om te zien of ze de machtige god kan
excussisse deum; tanto magis ille fatigat
afwerpen van haar hart; des te meer put hij haar uit,
80 os rabidum, fera corda domans, fingitque premendo.
haar schuimende mond, haar wilde hart bedwingend, en hij dresseert haar door haar in te tomen.
ostia iamque domus patuere ingentia centum
En uiteindelijk zijn de honderd geweldige openingen van het huis uit zichzelf
sponte sua uatisque ferunt responsa per auras:
opengegaan en zij brengen de antwoorden van de zieneres door de lucht:
'o tandem magnis pelagi defuncte periclis
‘O jij die eindelijk de grote gevaren van de zee hebt doorstaan
(sed terrae grauiora manent), in regna Lauini
(maar te land wachten zwaardere), de Trojanen zullen komen
85 Dardanidae uenient (mitte hanc de pectore curam),
in het rijk van Lavinium (ban deze zorg uit je hart),
sed non et uenisse uolent. bella, horrida bella,
maar ze zullen willen niet gekomen te zijn. Oorlogen, huiveringwekkende oorlogen,
et Thybrim multo spumantem sanguine cerno.
en de Tiber schuimend van het vele bloed zie ik.
non Simois tibi nec Xanthus nec Dorica castra
Voor jou zullen niet de Simois noch de Xanthus noch het Griekse legerkamp
defuerint; alius Latio iam partus Achilles,
ontbreken; een andere Achilles is al voortgebracht in Latium,
90 natus et ipse dea; nec Teucris addita Iuno
eveneens een zoon van een godin; en nergens zal Iuno die de Trojanen op de huid zit,
usquam aberit, cum tu supplex in rebus egenis
afwezig zijn, wanneer jij als smekeling in behoeftige omstandigheden
quas gentis Italum aut quas non oraueris urbes!
alle volkeren van de Italiërs of alle steden zult hebben gesmeekt!
causa mali tanti coniunx iterum hospita Teucris
De oorzaak van de zo grote rampspoed zal wederom een buitenlandse echtgenote
externique iterum thalami.
en weer een huwelijk met een buitenlandse voor de Trojanen zijn.
95 tu ne cede malis, sed contra audentior ito,
Wijk niet voor de ellende, maar je moet daarentegen dapperder gaan
qua tua te Fortuna sinet. uia prima salutis
dan je lot je zal toestaan. De eerste weg naar redding zal
(quod minime reris) Graia pandetur ab urbe.'
(wat je het minst verwacht) zich vanaf een Griekse stad openen.’



1 Apollo: fatigat, domans, fingit, premendo
Sibylle: nondum patiens, excusisse (magnum deum), os rabidum, fera corda
2 - hyperbaton (magnum … deum)
- enjambement (excusisse deum)
- voorop plaatsen van magnum in de zin (magnum … deum)
3 Of hij wel in staat zal zijn een nieuw rijk voor de Trojanen en hun goden te stichten (67-8).
4 bloed van gesneuvelde Trojanen en Italiërs
5 LL/LL/LL/LL/LKK/LK laatste kan ook LL
L = lang, K = kort
Het gebruik van de spondeeën benadrukt de ernst en het afschuwelijke karakter van de oorlog, die komen gaat.

6 - er zijn weer twee rivieren bij betrokken
- een vijandig legerkamp tegenover hen (van Italiërs)
- een godenzoon als tegenstander (Turnus)
- een buitenlandse vrouw en huwelijk met haar als oorzaak van alle ellende (Lavinia)
- Iuno is weer anti-Trojaans
7a Het vers is niet af.
7b Vergilius overleed, voordat hij de Aeneis helemaal had voltooid.
8 ‘je moet dapperder gaan dan je lot je zal toestaan = je moet het jou toegekende lot als het ware uitdagen en overtreffen’
9 Omdat de Trojanen alleen maar vijandschap van de kant van de Grieken hebben ondervonden.

















































Hoofdstuk 2
Voorbereiding voor de afdaling


2 Aeneas smeekt in de onderwereld te mogen afdalen.

a Aeneas verzoekt de Sibylle het mogelijk te maken zijn vader te ontmoeten.

Talibus ex adyto dictis Cumaea Sibylla
Met dergelijke woorden vanuit de tempel geeft de Sibylle van Cumae
horrendas canit ambages antroque remugit,
haar huiveringwekkende voorspellingen en brult terug uit de grot,
100 obscuris uera inuoluens: ea frena furenti
terwijl ze de waarheid onthuld in duistere bewoordingen: zulke teugels schudt
concutit et stimulos sub pectore uertit Apollo.
Apollo voor de razende en drijft prikkels onder in haar borst.
ut primum cessit furor et rabida ora quierunt,
Zodra de extase geweken en haar razende mond tot rust gekomen was,
incipit Aeneas heros: 'non ulla laborum,
begon de held Aeneas te spreken: ‘Geen enkel nieuw
o uirgo, noua mi facies inopinaue surgit;
of onverwacht beeld van beproevingen richt zich op voor mij, maagd;
105 omnia praecepi atque animo mecum ante peregi.
alles heb ik vernomen en bij mezelf grondig voorheen overwogen.
unum oro: quando hic inferni ianua regis
Alleen dit vraag ik: omdat men zegt dat hier de toegang tot de koning
dicitur et tenebrosa palus Acheronte refuso,
van de onderwereld en het duistere meer, gevormd door het overstromen van de Acheron, zijn,
ire ad conspectum cari genitoris et ora
moge het mij ten deel vallen naar de aanblik en het gelaat van mijn vader
contingat; doceas iter et sacra ostia pandas.
te gaan; moge u de weg wijzen en de heilige deuren openen.


1 - frena concutit
- stimulos sub pectore vertit
2 bacchatur (78)
3 In 76 vraagt hij Apollo d.m.v. de Sibylle om de Trojanen eindelijk een plaats te geven om zich te vestigen; hier richt hij zich persoonlijk tot de Sibylle om hem te helpen zijn vader in de onderwereld te bezoeken.



b ‘Heb medelijden met zowel vader als zoon.’

110 illum ego per flammas et mille sequentia tela
Hem heb ik door vlammen en duizend volgende projectielen
eripui his umeris medioque ex hoste recepi;
gered op deze schouders en midden uit de vijand in veiligheid gebracht;
ille meum comitatus iter maria omnia mecum
hij, mijn reis vergezellend, verdroeg met mij alle zeeën
atque omnis pelagique minas caelique ferebat,
en alle dreigementen van de zee en de hemel,
inualidus, uiris ultra sortemque senectae.
zwak, iets wat boven zijn kracht en het lot van de ouderdom uitging.
115 quin, ut te supplex peterem et tua limina adirem,
Ja, zelfs om u als smekeling te vragen en naar uw drempel te gaan

idem orans mandata dabat. gnatique patrisque,
daartoe gaf hij smekend opdrachten. Ik smeek u, goedgunstige,
alma, precor, miserere (potes namque omnia, nec te
heb medelijden met zoon en vader (want u kunt alles en Hecate
nequiquam lucis Hecate praefecit Auernis),
stelde u niet zonder reden aan het hoofd van het Avernische woud),
si potuit manis accersere coniugis Orpheus
als Orpheus de schim van zijn vrouw kon laten komen
120 Threicia fretus cithara fidibusque canoris,
vertrouwend op zijn Thracische lier en klankrijk snaarinstrument,
si fratrem Pollux alterna morte redemit
als Pollux zijn broer vrijkocht met een afwisselende dood
itque reditque uiam totiens. quid Thesea, magnum
en hij zovaak de weg gaat en teruggaat. Waarom moet ik Theseus vermelden,
quid memorem Alciden? et mi genus ab Ioue summo.'
waarom de grote Hercules? Ook mijn geslacht stamt af van de hoogste Iuppiter.’


1 stormen, wolkbreuken, windstiltes
2 ire ad … … ora (108)
3 Afwisselend dood en levend: ze wisselen tussen dood en leven.
4 (Als het deze helden is gelukt om de onderwereld in te gaan en eruit te komen), dan moet mij (als afstammeling van Iuppiter) ook lukken.
5 Orpheus en Pollux


c Het is voor slechts weinigen weggelegd de onderwereld te bezoeken.

Talibus orabat dictis arasque tenebat,
Met dergelijke woorden smeekte hij en hield het altaar omvat,
125 cum sic orsa loqui uates: 'sate sanguine diuum,
toen de zieneres zo begon te spreken: ‘Afstammeling van het bloed van de goden,
Tros Anchisiade, facilis descensus Auerno:
Trojaan, zoon van Anchises, makkelijk is de afdaling in de onderwereld:
noctes atque dies patet atri ianua Ditis;
dag en nacht staat de deur van de donkere Dis open;
sed reuocare gradum superasque euadere ad auras,
maar terugkeren en ontsnappen naar de bovenwereld
hoc opus, hic labor est. pauci, quos aequus amauit
dit is het werk, dit de inspanning. Weinigen, van wie de goedgunstige Iuppiter
130 Iuppiter aut ardens euexit ad aethera uirtus,
hield of die een brandende moed naar de hemel verhief,
dis geniti potuere. tenent media omnia siluae,
afstammelingen van goden, konden het. Bossen bedekken al het gebied ertussen
Cocytusque sinu labens circumuenit atro.
en de Cocytus, voortglijdend in een donkere, bochtige loop, stroomt eromheen.
quod si tantus amor menti, si tanta cupido est
Maar als jouw geest een zo grote liefde, een zo groot verlangen heeft
bis Stygios innare lacus, bis nigra uidere
tweemaal de meren van de onderwereld te bevaren, tweemaal de zware Tartarus
135 Tartara, et insano iuuat indulgere labori,
te zien en het jou plezier doet toe te geven aan een waanzinnige inspanning,
accipe quae peragenda prius.
verneem dan wat eerst moet worden voltooid.






1 orabat en tenebat zijn imperfecta en geven een beschrijving van de achtergrond: Aeneas was aan het smeken met zijn handen op het altaar.
Orsa (est) is een perfectum dat een handeling / gebeurtenis aangeeft.
2 positief: de Sibylle zal hem helpen de onderwereld te bezoeken; want Aeneas is een ’godenzoon’.
3 - hij voegt slechts toe bij weinigen
- het bijvoeglijk naamwoord aequus vertaalt hij als werkwoord (begnadigde)
4 nu (bij het binnengaan van de onderwereld) en bij Aeneas’ dood
5 - si tantum … si tanta (133)
- bis … bis
Ze benadrukken de eigenlijk onmogelijke opgave om tweemaal (nu en bij de dood) de onderwereld in te komen.



d De Sibylle noemt drie voorwaarden, vorodat Aeneas de onderwereld betreden kan.


latet arbore opaca
In een schaduwrijke boom is verborgen
aureus et foliis et lento uimine ramus,
een tak van goud wat bladeren en buigzame stam betreft,
Iunoni infernae dictus sacer; hunc tegit omnis
gewijd aan Iuno van de onderwereld; deze bedekt een heel
lucus et obscuris claudunt conuallibus umbrae.
woud en omsluiten schaduwen in donkere valleien.
140 sed non ante datur telluris operta subire
Maar niet eerder is het geoorloofd af te dalen in de donkere diepten
auricomos quam quis decerpserit arbore fetus.
van de aarde dan als iemand de tak met gouden bladeren van de boom heeft geplukt.
hoc sibi pulchra suum ferri Proserpina munus
De mooie Propserpina heeft ingesteld dat dit als haar dierbare geschenk
instituit. primo auulso non deficit alter
gebracht wordt. Wanneer de eerste is losgerukt, ontbreekt niet de tweede
aureus, et simili frondescit uirga metallo.
gouden tak, en de twijg loopt uit met hetzelfde metaal.
145 ergo alte uestiga oculis et rite repertum
Dus spoor hem omhoog kijkend op en pluk hem me je hand na hem volgens juist
carpe manu; namque ipse uolens facilisque sequetur,
gebruik gevonden te hebben; want hij zal zelf gewillig en makkelijk volgen,
si te fata uocant; aliter non uiribus ullis
als het lot je roept; anders zul je hem met geen enkele kracht
uincere nec duro poteris conuellere ferro.
kunnen overwinnen of met hard ijzer afsnijden.
praeterea iacet exanimum tibi corpus amici
Bovendien ligt er voor jou het ontzielde lichaam van een vriend
150 (heu nescis) totamque incestat funere classem,
(ach je weet het niet) en hij bezoedelt met zijn lijk de hele vloot,
dum consulta petis nostroque in limine pendes.
terwijl jij naar orakels vraagt en bij onze drempel verblijft.
sedibus hunc refer ante suis et conde sepulcro.
Breng hem eerst naar de rustplaats, waarop hij recht heeft, en begraaf hem.
duc nigras pecudes; ea prima piacula sunto.
Breng zwarte schapen hierheen; dit moeten de eerste zoenoffers zijn.
sic demum lucos Stygis et regna inuia uiuis
Zo pas zul je de wouden van de Styx en het rijk ontoegankelijk voor levenden
155 aspicies.' dixit, pressoque obmutuit ore.
zien.’ Zij sprak zo en na haar mond te hebben gesloten verstomde ze.


1a aureus / auricomos staat op de eerste plaats van het vers en hoort bij ramus / fetus het laatste woord (hyperbaton).
1b aureus staat op de eerste plaats van het volgende vers als enjambement.
2 Proserpina
3 ramum
4 - hij is van goud
- hij is gewijd aan Proserpina
- alleen met deze tak is het mogelijk in de onderwereld af te dalen
- hij groeit na afgeplukt weer aan
- hij kan alleen worden geplukt door degene die daarvoor door het lot is voorbestemd
5 van carpe manu: met de hand plukken voldoet, er is geen mes bij nodig
6 - (alte vestigia oculis et) rite repertum carpe manu (145-146)
- sedibus t/m sepulcro (152)
- duc nigras pecudes (153)
7 Omdat het offers zijn voor de goden van de onderwereld.
8 Het vervullen van de drie voorwaarden van de Sibylle:
- de gouden tak zoeken en afplukken
- een overleden vriend begraven
- zwarte schapen offeren









































Hoofdstuk 2
Voorbereiding voor de afdaling


3 De voorwaarden worden vervuld.

a Ze vinden het lijk van Misenus en verzamelen hout voor een brandstapel.


Aeneas maesto defixus lumina uultu
Aeneas gaat voort, met een bedroefd gelaat, de ogen naar beneden gericht,
ingreditur linquens antrum, caecosque uolutat
terwijl hij de grot verlaat, en overweegt bij zichzelf
euentus animo secum. cui fidus Achates
de mysterieuze gebeurtenissen. Met hem gaat de trouwe Achates
it comes et paribus curis uestigia figit.
mee als metgezel en plaatst zijn voeten met gelijke zorgen.
160 multa inter sese uario sermone serebant,
Ze bespraken veel met elkaar in een wisselend gesprek,
quem socium exanimum uates, quod corpus humandum
welke dode makker, welk te begraven lichaam de zieneres
diceret. atque illi Misenum in litore sicco,
bedoelde. En zij zien Misenus op het droge zand,
ut uenere, uident indigna morte peremptum,
zodra zij gekomen zijn, die een onwaardige dood gestorven is.
Misenum Aeoliden, quo non praestantior alter
Misenus, zoon van Aeolus, dan wie geen tweede voortreffelijker was
165 aere ciere uiros Martemque accendere cantu.
om met zijn trompet de mannen aan te sporen en de strijdlust met zijn getrompetter aan te wakkeren.
Hectoris hic magni fuerat comes, Hectora circum
Hij was de metgezel van de grote Hector, hij nam rondom Hector
et lituo pugnas insignis obibat et hasta.
deel aan de gevechten, opvallend door zijn krijgstrompet en lans.
postquam illum uita uictor spoliauit Achilles,
Nadat Achilles als overwinnaar hem van het leven beroofd had,
Dardanio Aeneae sese fortissimus heros
had de zeer dappere held zich als makker gevoegd
170 addiderat socium, non inferiora secutus.
bij de Trojaan Aeneas, terwijl hij geen mindere bevelen volgde.
sed tum, forte caua dum personat aequora concha,
Maar dan, juist wanneer hij met een holle mosselschelp de golven doet weerklinken,
demens, et cantu uocat in certamina diuos,
de dwaas, en met geschal de goden oproept,
aemulus exceptum Triton, si credere dignum est,
had de jaloerse Triton hem temidden van de rotsen overvallen,
inter saxa uirum spumosa immerserat unda.
als het waard is het geloven, en hem ondergedompeld in de schuimende golven.











1 LL/LL/LL/LL/LKK/LL
Dit vers bestaat uit vijf spondeën, een zwaar en langzaam metrum.
2 quem t/m diceret (161-2)
3 sermone serebant: allitteratie en assonantie
4a Misenus was de trompetter van de Trojanen, hij kon ook goed vechten.
Een daad van hybris (het uitdagen van de goden) moest hij met de verdrinkingsdood, een onwaardige manier van sterven, bekopen. Zo iemand zou in het gevecht moeten sterven.
4b Vergilius geeft zijn eigen mening over de dood van Misenus.
4c demens (172): Vergilius vindt het gedrag van Misenus stom.
5 c
6a Het staat voorop in het vers als enjambement.
6b Omdat hij de stommiteit beging zich op het terrein van Triton te wagen door diens concha uit te proberen, een daad van hybris.


b de Trojanen verzamelen hout voor een brandstapel


175 ergo omnes magno circum clamore fremebant,
Dus rondom jammerden allen met luid geschreeuw.
praecipue pius Aeneas. tum iussa Sibyllae,
vooral de plichtsgetrouwe Aeneas. Dan volbrengen ze meteen
haud mora, festinant flentes aramque sepulcri
de bevelen van de Sibylle huilend en wedijveren om een brandstapel
congerere arboribus caeloque educere certant.
met bomen op te stapelen en hemelhoog op te richten.
itur in antiquam siluam, stabula alta ferarum;
Ze gaan het oude bos in, de diepe woonplaats van wilde dieren;
180 procumbunt piceae, sonat icta securibus ilex
de pijnbomen vallen voorover, de steeneik getroffen door bijlen weerklinkt
fraxineaeque trabes cuneis et fissile robur
en de essenhouten boomstammen en het splijtbaar eikenhout wordt
scinditur, aduoluunt ingentis montibus ornos.
met wiggen gespleten, ze rollen geweldige bergessen uit de bergen naderbij.
Nec non Aeneas opera inter talia primus
Evenzeer spoort Aeneas temidden van dergelijke werkzaamheden
hortatur socios paribusque accingitur armis.
vooraan zijn makkers aan en hanteert gelijke werktuigen.
185 atque haec ipse suo tristi cum corde uolutat
En dit overdenkt hij zelf in zijn bedroefde hart,
aspectans siluam immensam, et sic forte precatur:
terwijl hij het onmetelijke bos bekijkt, en zo bidt hij toevallig:
'si nunc se nobis ille aureus arbore ramus
‘O moge die gouden tak in een boom zich nu aan ons vertonen
ostendat nemore in tanto! quando omnia uere
in het zo grote woud! Omdat de zieneres alles, ach
heu nimium de te uates, Misene, locuta est.'
al te zeer naar waarheid over jou, Misenus, heeft verteld.’


1 LL/LL/LL/LL/LKK/LL
door het gebruik van vijf spondeeën
2a sedibus hunc refer suis et conde sepulcro
2b totam incestat funere classem
3 In de vertaling zijn ‘de reusachtige essen’ onderwerp, terwijl ze in het Latijn accusativus, dus lijdend voorwerp zijn (ingentes ornos)
4 - securibus (180) bijlen
- cuneis (181) wiggen
5a de dood van Misenus
5b het bestaan van de gouden tak
c twee duiven brengen Aeneas naar de gouden tak


190 uix ea fatus erat, geminae cum forte columbae
Nauwelijks had hij dat gezegd, toen toevallig twee duiven
ipsa sub ora uiri caelo uenere uolantes,
juist in het gezichtsveld van de man uit de hemel kwamen aanvliegen
et uiridi sedere solo. tum maximus heros
en op de groene grond gingen zitten. Toen herkende de zeer grote
maternas agnouit auis laetusque precatur:
held de vogels van zijn moeder en bad blij:
'este duces, o, si qua uia est, cursumque per auras
‘Wees gidsen, o, als er een weg is, en richt jullie vlucht door de lucht
195 derigite in lucos ubi pinguem diues opacat
naar de bossen, waar de rijke tak de vruchtbare grond
ramus humum. tuque, o, dubiis ne defice rebus,
beschaduwt. En u, o goddelijke moeder, laat me niet in de steek
diua parens.' sic effatus uestigia pressit
in kritieke omstandigheden.’ Nadat hij zo gesproken had, bleef hij staan,
obseruans quae signa ferant, quo tendere pergant.
terwijl hij erop lette welke tekenen ze brachten, waarheen ze verder vlogen.
pascentes illae tantum prodire uolando
Hun voedsel zoekend gingen ze zover voort door te vliegen
200 quantum acie possent oculi seruare sequentum.
met de bedoeling dat de ogen van hen die hen volgden, hen met hun scherpte / blik konden waarnemen.
inde ubi uenere ad fauces graue olentis Auerni,
Vervolgens, toen ze bij de nauwe ingang van het stinkende Avernusmeer kwamen,
tollunt se celeres liquidumque per aera lapsae
verhieven ze zich snel en door de heldere lucht glijdend
sedibus optatis gemina super arbore sidunt,
gingen ze op de gewenste plaats bovenin een tweesoortige boom zitten,
discolor unde auri per ramos aura refulsit.
vanwaar een van kleur verschillende goudglans door de takken schitterde.
205 quale solet siluis brumali frigore uiscum
Zoals in de bossen, in de koude van de zonnewende, de maretak
fronde uirere noua, quod non sua seminat arbos,
pleegt groen te worden met vers loof, dat een vreemde boom voortbrengt,
et croceo fetu teretis circumdare truncos,
en met gele bessen de slanke stammen pleegt te omgeven,
talis erat species auri frondentis opaca
zodanig was de aanblik van het loofrijk goud in de bebladerde
ilice, sic leni crepitabat brattea uento.
steeneik, zo rinkelden de metalen plaatjes in de zachte wind.
210 corripit Aeneas extemplo auidusque refringit
Aeneas grijpt meteen en breekt gretig de aarzelende
cunctantem, et uatis portat sub tecta Sibyllae.
tak af, en draagt hem naar het huis van de zieners Sibylle.



1a duiven
1b Venus
2 - chiasme: pinguem ramus dives humum
- enjambement: ramus humum
3 illas / columbas / aves
4 grave olentis Averni
5a Dat de boom zowel groene takken als een gouden tak heeft.
5b de twee duiven gaan bovenin een boom zitten

6a maretak
6b - de kleur: het frisjonge groen en de gele besjes in tegenstelling tot de dorre bomen in de winter
- hij is een parasiet die niet thuis hoort op de boom waar hij groeit
7 cunctantem: de tak geeft niet zo makkelijk mee als de Sibylle had voorspeld voor degenen die daarvoor door het lot zijn bestemd (147-7 vocant).
8 namque ipse volens facilisque sequetur, si te fata vocant (146-7)





















































Hoofdstuk 3
De goden en het fatum in de Aeneis


2 Het zijn huisgoden en zij hebben een nieuwe stad nodig, die Aeneas voor hen moet stichten.
3 Juno haat Aeneas en net als Poseidon probeert zij de held te dwarsbomen. Ze wil niet dat hij Italië bereikt. Beide goden zwichten uiteindelijk voor de wil van Iuppiter.
4 - in direct contact, zonder vermomming
- in vermomming
- via dromen en visioenen
- via natuurverschijnselen
5a Bepaalde wetten van het menselijk leven, bijv. dat de mens sterfelijk is.
5b De hoofdmomenten van de geschiedenis.
6 Iuppiter is ondergeschikt aan het Fatum. Wat door het Fatum is voorbeschikt kan hij niet veranderen.
7 - tijdens de burgeroorlogen waren godsdienstige zaken in verval geraakt
- als Pontifex Maximus was het de taak van Augustus hierop toezicht te houden, temeer omdat godsdienstige zaken het staatsbelang betroffen.










































Hoofdstuk 4.1
De ingang van de onderwereld


a Aeneas en de Sibylle betreden de onderwereld


Ibant obscuri sola sub nocte per umbram
Zij gingen in het donker onder de eenzame nacht door de schaduw
perque domos Ditis uacuas et inania regna:
en door het lege huis van Dis en het ij(de)le rijk:
270 quale per incertam lunam sub luce maligna
zoals er een pad is in de bossen door het schemer van de maan
est iter in siluis, ubi caelum condidit umbra
onder het karige licht, wanneer Iuppiter de donkere hemel in schaduw
Iuppiter, et rebus nox abstulit atra colorem.
verborgen heeft, en de donkere nacht aan de dingen de kleur heeft ontnomen.
uestibulum ante ipsum primisque in faucibus Orci
Voor het voorportaal zelf en voor in de ingang van Orcus hebben
Luctus et ultrices posuere cubilia Curae,
Rouw en de Gewetenswroeging hun bedden geplaatst,
275 pallentesque habitant Morbi tristisque Senectus,
en de bleke Ziektes en sombere Ouderdom
et Metus et malesuada Fames ac turpis Egestas,
en Angst en de misleidende Honger en lelijke Armoede,
terribiles uisu formae, Letumque Labosque;
gestaltes verschrikkelijk om te zien, en de Dood en Ellende;
tum consanguineus Leti Sopor et mala mentis
daarna Slaap, de broer van de Dood en kwalijke Genietingen
Gaudia, mortiferumque aduerso in limine Bellum,
van de geest, en op de tegenover liggende drempel de dodelijke Oorlog,
280 ferreique Eumenidum thalami et Discordia demens
en de ijzeren vertrekken van de Eumeniden en de krankzinnige Tweedracht
uipereum crinem uittis innexa cruentis.
die zich het slangenhaar omwonden heeft met bebloede banden.


1a LL/LL/LL/LL/LKK/LL
1b De spondeeën benadrukken het langzame tempo waarmee Aeneas en de Sibylle de Onderwereld betreden.
2 Grammaticaal hoort obscuri bij het onderwerp van ibant, maar wat de betekenis betreft past het beter bij nocte. Sola hoort grammaticaal bij nocte, maar waar betekenis betreft past het beter bij het onderwerp van ibant.
3a chiasme: domos vacuas – inania regna
3b de onderwereld wordt bevolkt door ijdele wezens / schimmen
4a per umbram
4b (sola) sub nocte
4c het schemerige licht
5 primisque in faucibus (273)
6 Honger verleidt tot diefstal en andere misdaden.
7 De lustgevoelens waardoor mensen op het slechte pad geraken.
8 domos Ditis, lunam sub luce, caelum condidit, cubilia Curae, metus malesuada, letum labosque, mala mentis, Discordiae demens, vipereum vittis, crinem cruentis.







b Aeneas ziet nog meer monstra

in medio ramos annosaque bracchia pandit
In het midden spreidt een schaduwrijke, geweldige olm zijn takken
ulmus opaca, ingens, quam sedem Somnia uulgo
en hoogbejaarde armen, van welke plaats men vertelt dat ijdele Dromen
uana tenere ferunt, foliisque sub omnibus haerent.
deze overal bezetten, en zij hangen onder alle bladeren.
285 multaque praeterea uariarum monstra ferarum,
En bovendien vele monsterlijke gestaltes van allerlei wilde dieren
Centauri in foribus stabulant Scyllaeque biformes
houden zich bij de ingang op, Centauren en Scylla’s met twee gestalten
et centumgeminus Briareus ac belua Lernae
en de honderdarmige Briareus en het huiveringwekkend sissend
horrendum stridens, flammisque armata Chimaera,
monster van Lerna, en de met vlammen gewapende Chimaera,
Gorgones Harpyiaeque et forma tricorporis umbrae.
de Gorgonen en Harpijen en de gestalte van een drielijvige schim.
290 corripit hic subita trepidus formidine ferrum
Op dat moment grijpt Aeneas angstig door plotselinge schrik
Aeneas strictamque aciem uenientibus offert,
zijn zwaard en houdt het getrokken zwaard voor hen die komen,
et ni docta comes tenuis sine corpore uitas
en als zijn wijze metgezel hem er niet op zou wijzen dat ijle wezens
admoneat uolitare caua sub imagine formae,
zonder lichaam rondfladderen onder een holle schijn van een gestalte,
inruat et frustra ferro diuerberet umbras.
zou hij erop afstormen en tevergeefs de schimmen met zijn zwaard uiteenslaan.


1 Het gaat om dromen die geen betekenis of zin hebben.
2 tenere hangt af van ferunt, en zo verwacht je dat de zin vanaf foliisque ook van ferunt afhankelijk is, maar vanaf foliisque volgt een hoofdzin.
3 Vanwege de Centauri, die hij als eerste vermeldt. Het zijn paarden.
4a LL/LL/LL/LL/LKK/LK
4b De spondeeën (tweemaal lang) onderstrepen het huiveringwekkende beeld.
5 De verschillende schimmen van de wilde dieren.
6 Als zieneres heeft zij contact met de goden en heeft zij kennis van bovenmenselijke zaken.
7 Het praesens (con. potentialis) suggereert dat Aeneas de handeling van inruat en diverberet nog zou kunnen uitvoeren. Het gebruik van het praesens verhoogt de spanning of levendigheid.
8a De schimmen van de plagen die de mens kunnen treffen (274-281), de ijdele Dromen (283-284) en de mythologische monsters (285-289).
8b De schimmen van de plagen bevinden zich voor het voorportaal, de ijdele Dromen in de olm in het midden van het voorportaal en de monsters bij de ingang van het Onderwereld.


c Charon


295 Hinc uia Tartarei quae fert Acherontis ad undas.
Vanhier begint de weg die leidt naar de wateren van de onderaardse Acheron.
turbidus hic caeno uastaque uoragine gurges
Hier bruist een draaikolk, troebel door modder en door een woeste
aestuat atque omnem Cocyto eructat harenam.
maalstroom en hij spuwt al het zand uit in de Cocytus.
portitor has horrendus aquas et flumina seruat
Een huiveringwekkende havenmeester houdt de wacht bij deze wateren en stromen,
terribili squalore Charon, cui plurima mento
Charon met een vreselijke smerigheid, op de kin van wie zeer vele
300 canities inculta iacet, stant lumina flamma,
zeer vele onverzorgde grijze haren staan, zijn ogen staren vlammend,
sordidus ex umeris nodo dependet amictus.
een smerige mantel hangt van zijn schouders neer met een knoop.
ipse ratem conto subigit uelisque ministrat
Zelf duwt hij zijn boot met een boom voort en bestuurt hem met zeilen
et ferruginea subuectat corpora cumba,
en hij voert de lichamen aan in zijn roestkleurig bootje,
iam senior, sed cruda deo uiridisque senectus.
al een oude man, maar de god geeft hem nog een krasse en krachtige ouderdom.


1 van de poort van de onderwereld
2 caeno (296)
3 terribili squalore (299), stant lumina flamma (300)
4 canities inculta (300), sordidus amictus (301), nodo (301)
5 assonantie
6 Dat hij dit werk alleen doet, zonder hulp.
7 corpora cumba


d de eerste schimmen


305 huc omnis turba ad ripas effusa ruebat,
Daarheen haastte zich een hele menigte, tevoorschijn gestormd, naar de oevers,
matres atque uiri defunctaque corpora uita
moeders en mannen en lichamen die het leven voltooid hebben
magnanimum heroum, pueri innuptaeque puellae,
van moedige helden, jongens en ongehuwde meisjes,
impositique rogis iuuenes ante ora parentum:
en jongemannen die op brandstapels gelegd zijn voor het gezicht van hun ouders:
quam multa in siluis autumni frigore primo
even talrijk als de bladeren die er in de bossen bij de eerste herfstkoude
310 lapsa cadunt folia, aut ad terram gurgite ab alto
losgeraakt vallen, of even talrijk als de vogels die vanaf de diepe
quam multae glomerantur aues, ubi frigidus annus
zee naar het land samendrommen, wanneer het koude jaargetijde
trans pontum fugat et terris immittit apricis.
hen over de zee jaagt en naar zonnige landen stuurt.
stabant orantes primi transmittere cursum
Zij stonden smekend de eerste oversteek te mogen maken
tendebantque manus ripae ulterioris amore.
en strekten de handen uit door verlangen naar de andere oever.
315 nauita sed tristis nunc hos nunc accipit illos,
Maar de norse schipper laat nu eens deze en dan weer die toe,
ast alios longe summotos arcet harena.
maar anderen verwijdert hij ver en weert ze van het zand.


1 de boot van Charon
2 naar ad ripas
3 jongemannen die in de oorlog zijn omgekomen
4 de grote hoeveelheid van de schimmen (quam multa, quam multae)
5 frigidus annus (311)
6 hos en illos
7 amore



e de verbazing van Aeneas en de verklaring van de Sibylle


Aeneas miratus enim motusque tumultu
Aeneas, natuurlijk verbaasd en bewogen door de onrust,
'dic,' ait, 'o uirgo, quid uult concursus ad amnem?
zei: ‘Zeg, o maagd, wat betekent het gedrang bij de rivier?
quidue petunt animae? uel quo discrimine ripas
Of wat zoeken de zielen? Of op grond van welk onderscheid verlaten
320 hae linquunt, illae remis uada liuida uerrunt?'
sommige de oevers, scheren andere met de riemen over het duistere water?’
olli sic breuiter fata est longaeua sacerdos:
De hoogbejaarde priesteres sprak kort zo tot hem:
'Anchisa generate, deum certissima proles,
‘Zoon van Anchises, onmiskenbare nakomeling van de goden,
Cocyti stagna alta uides Stygiamque paludem,
jij ziet de diepe poelen van de Cocytus en het Stygische moeras,
di cuius iurare timent et fallere numen.
bij de goddelijke macht waarvan de goden vrezen te zweren en meineed te plegen.
325 haec omnis, quam cernis, inops inhumataque turba est;
Deze hele menigte, die je ziet, is hulpeloos en onbegraven;
portitor ille Charon; hi, quos uehit unda, sepulti.
die veerman is Charon; zij, die het water vervoert, zijn begraven.
nec ripas datur horrendas et rauca fluenta
Niet wordt toegestaan <hen> over de huiveringwekkende oevers en ruisende
transportare prius quam sedibus ossa quierunt.
stroom over te zetten, voordat hun botten in rustplaatsen tot rust gekomen zijn.
centum errant annos uolitantque haec litora circum;
Zij dolen honderd jaar rond en fladderen om deze kusten;
330 tum demum admissi stagna exoptata reuisunt.’
dan pas keren zij na toestemming gekregen te hebben terug naar de vurig gewenste poelen.’
constitit Anchisa satus et uestigia pressit
De zoon van Anchises bleef staan en hield zijn schreden in,
multa putans sortemque animo miseratus iniquam.
terwijl hij veel overwoog en medelijden had met hun harde lot.
cernit ibi maestos et mortis honore carentis
Hij ziet daar bedroefd en verstoken van de eer van de dood
Leucaspim et Lyciae ductorem classis Oronten,
Leucaspis en de leider van de Lycische vloot Orontes,
335 quos simul a Troia uentosa per aequora uectos
die, nadat hij tegelijk van Troje over de winderige wateren gevaren was,
obruit Auster, aqua inuoluens nauemque uirosque.
de zuidenwind overweldigde, terwijl hij schip en mannen in het water verborg.


1a Door de drie vragen die hij stelt, de herhaling van quid en ve / vel (anafora).
1b Over de menigte zielen die staan te wachten om te mogen oversteken, en hoe het komt dat sommige zielen wel mogen oversteken en andere niet.
2 breviter (321)
3 Dit zijn de zielen die worden afgewezen en teleurgesteld vertrekken; want illae steken over.
4 Omdat hij in de onderwereld mag afdalen.
5a De zielen die niet mogen oversteken.
5b hae (329)
6 illae (320)
7 Of de doden begraven zijn of niet.
8 Er is blijkbaar niemand die hulp biedt door hem te begraven. Het is ook mogelijk dat ze hulpeloos zijn, omdat ze geen muntje bij zich hebben om Charon te betalen.
9 Degenen die niet begraven zijn. Transportare vat zij intransitief op, nl. als ‘bevaren’ of ‘de oversteek maken’.
10 De zielen die de rivier nog niet mogen oversteken, omdat ze nog niet begraven zijn.
11 Misschien staan deze honderd jaar voor de tijdsduur van een mensenleven.
12 ‘met man en muis’
13 Tot de groepen die nog niet begraven is en dus niet mag oversteken.

























































Hoofdstuk 4.2
Ontmoeting met Palinurus


a Aeneas ziet de schim van Palinurus


Ecce gubernator sese Palinurus agebat,
Kijk, de stuurman Palinurus naderde,
qui Libyco nuper cursu, dum sidera seruat,
die onlangs op de reis van de Libysche zee, terwijl hij de sterren waarnam
exciderat puppi mediis effusus in undis.
van de achtersteven was gevallen, weggeslingerd midden in de golven.
340 hunc ubi uix multa maestum cognouit in umbra,
Zodra hij hem bedroefd in de dichte schaduw met moeite herkend had,
sic prior adloquitur: 'quis te, Palinure, deorum
sprak hij als eerste zo tot hem: ‘Wie van de goden heeft jou, Palinurus,
eripuit nobis medioque sub aequore mersit?
aan ons ontnomen en jou midden op zee laten verdrinken?
dic age. namque mihi, fallax haud ante repertus,
Kom, zeg het. Want Apollo, die niet eerder bedrieglijk is bevonden,
hoc uno responso animum delusit Apollo,
heeft mijn geest met dit ene orakel misleid,
350 qui fore te ponto incolumem finisque canebat
die voorspelde dat jij op zee ongedeerd zou zijn en naar het Ausonisch
uenturum Ausonios. en haec promissa fides est?'
gebied zou komen. Kijk, is dit de vervulling van de belofte?’


1 Alliteratie: sidera servat / multa maestum
2a LKK / LL / LL / LL / LKK / LL
2b De spondeeën benadrukken de droefheid van Palinurus.
3 Dat Palinurus, zij het als het schim, naar het Ausonische gebied zou komen.
4 Hij vraagt zich af of dit de manier is waarop Apollo zijn woord houdt.
5a vix (multa) … in umbra
5b De woorden quis te … eripuit worden in de vertaling in het passivum omgezet en verder wordt mersit intransitief en met een andere persoon (jij verdronk) vertaald.


b het antwoord van Palinurus


ille autem: 'neque te Phoebi cortina fefellit,
Hij zei echter: ‘Het orakel van Phoebus heeft jou niet bedrogen,
dux Anchisiade, nec me deus aequore mersit.
leider, zoon van Anchises, en geen god heeft mij in zee laten verdrinken.
namque gubernaclum multa ui forte reuulsum,
Want het roer dat met veel kracht toevallig losgerukt was,
350 cui datus haerebam custos cursusque regebam,
waaraan ik, omdat ik als bewaker eraan toegewezen was, me vastklampte en waarmee ik de koers leidde,
praecipitans traxi mecum. maria aspera iuro
heb ik voorover stortend meegetrokken. Ik zweer bij de ruwe zeeën
non ullum pro me tantum cepisse timorem,
dat ik geen enkele zo grote angst voor mij heb gevoeld
quam tua ne spoliata armis, excussa magistro,
als dat jouw schip beroofd van het roer, weggerukt van zijn stuurman,
deficeret tantis nauis surgentibus undis.
zou bezwijken door de zo grote golven die oprezen.

355 tris Notus hibernas immensa per aequora noctes
Drie stormachtige nachten voerde de zuidenwind me onstuimig over de onmetelijke
uexit me uiolentus aqua; uix lumine quarto
zeeën over het water mee; met moeite zag ik op de vierde dag
prospexi Italiam summa sublimis ab unda.
in de verte Italië, zwevend vanaf de top van een golf.
paulatim adnabam terrae; iam tuta tenebam,
Langzaam zwom ik naar het land; ik bereikte de veiligheid al,
ni gens crudelis madida cum ueste grauatum
als niet een wreed volk mij, zwaar door natte kleding
360 prensantemque uncis manibus capita aspera montis
en terwijl ik met kromme handen de ruwe klippen vastgreep,
ferro inuasisset praedamque ignara putasset.
met het zwaard had overvallen en in onwetendheid als buit beschouwd.
nunc me fluctus habet uersantque in litore uenti.
Nu heeft een golf mij in zijn greep en wentelen winden mij op de kust.
quod te per caeli iucundum lumen et auras,
Daarom bij het aangename licht van de hemel en de wind
per genitorem oro, per spes surgentis Iuli,
bij je vader, bij de hoop op de opgroeiende Iulus smeek ik je,
365 eripe me his, inuicte, malis: aut tu mihi terram
red me van deze ellende, onoverwinnelijke: of jij moet aarde op mij
inice, namque potes, portusque require Velinos;
gooien, want jij kunt dat, en de haven van Velia opzoeken;
aut tu, si qua uia est, si quam tibi diua creatrix
of jij moet, als er een of andere weg is, als jouw goddelijke moeder jou een of andere
ostendit (neque enim, credo, sine numine diuum
weg toont (want niet, geloof ik, zonder de macht van de goden
flumina tanta paras Stygiamque innare paludem),
maak je je gereed zo grote rivieren en het Stygische moeras te bevaren)
370 da dextram misero et tecum me tolle per undas,
je rechterhand geven aan mij ongelukkige en me met je meenemen over de golven,
sedibus ut saltem placidis in morte quiescam.'
opdat ik op een althans vreedzame plaats in de dood tot rust kom.’


1a Palinurus beantwoordt eerst de tweede vraag van Aeneas en dan de eerst, dus in chiastische volgorde.
1b Zij vat deus op als Apollo en niet als god in het algemeen.
2 Dat het de god van de Slaap is geweest die hem liet verdrinken.
3 Nee, daar wordt verteld dat de winden gelijkmatig zijn, dat de zee kalm is en de golven rustig en de hemel helder.
4a LL / LL / LL / LL / LKK / LK
4b De spondeeën benadrukken de zware inspanning en de trage gang van de zwemmende Palinurus.
5 allitteratie van terrae tuta tenebam
6a Palinurus wordt gedood door de gens crudelis, omdat ze dachten dat er bij hem iets te halen viel. Vervolgens hebben ze hem in zee gegooid.
6b Nee, ik boek V sterft hij in zee.
7 Vergilius draaide de volgorde om: omdat ze Palinurus als buit beschouwden, vielen ze hem aan.
8 Bij Velia.
9 Het niet begraven zijn.
10 Aeneas moet of zijn lijk zoeken en dat begraven of hij moet zijn schim meenemen over de rivier, verder de Onderwereld in.
11 Velia is pas in de 6de eeuw gesticht, terwijl het verhaal van Palinurus zich afspeelt direct na de Trojaanse oorlog, dus in de 12de eeuw.
12a 347-8, 349-62, 362-371
12b 1. inleidende verzen met een direct antwoord op de vragen van Aeneas, 2. het vertaal over zijn dood, 3. epiloog in de vorm van een verzoek, waarbij Palinurus medelijden wekt
c de geruststellende reactie van de Sibylle


talia fatus erat coepit cum talia uates:
Dergelijke dingen had hij gesproken, toen de zieneres zo begon te spreken:
'unde haec, o Palinure, tibi tam dira cupido?
‘Vanwaar, Palinurus, (komt) dit voor jou zo vreselijk verlangen?
tu Stygias inhumatus aquas amnemque seuerum
Wil jij onbegraven de Stygische wateren en de strenge stroom
372 Eumenidum aspicies, ripamue iniussus adibis?
van de Eumeniden zien of zonder bevel naar de oever gaan?
desine fata deum flecti sperare precando,
Houd op te hopen dat de beschikkingen van de goden door te smeken veranderd worden,
sed cape dicta memor, duri solacia casus.
maar onthoud mijn woorden, als troost in je harde lot.
nam tua finitimi, longe lateque per urbes
Want omwonenden, wijd en zijd in de steden ertoe
prodigiis acti caelestibus, ossa piabunt
door hemelse voortekens aangezet, zullen jouw botten met een offer kalmeren
380 et statuent tumulum et tumulo sollemnia mittent,
en een grafheuvel oprichten en aan de grafheuvel plechtige offers wijden,
aeternumque locus Palinuri nomen habebit.'
en de plaats zal eeuwig de naam van Palinurus hebben.’
his dictis curae emotae pulsusque parumper
Door deze woorden zijn zijn zorgen verwijderd en even is zijn verdriet
corde dolor tristi; gaudet cognomine terra.
verdreven uit zijn droeve hart; hij verheugt zich over het naar hem genoemde land.


1 Ze is geschokt dat iemand die onbegraven is toch de Styx oversteken wil.
2 Pas na adibis kan aspicies (dit heet in het Grieks hysteron proteron, het latere eerder)
3 Dat Palinurus tegen de goddelijke wet zou willen ingaan, namelijk onbegraven de onderwereld betreden.
4 duri casus in 377
5 De herhaling (anafoor) onderstreept het belang van de cenotaaf.
6a LL / LL / LL / LL / LKK / LK
6b De spondeeën benadrukken het verdriet van Palinurus.
7a Bij de lezing met terra ligt de nadruk op het land waarover Palinurus zich verheugt. Bij de lezing cognomine terrae verheugt Palinurus over het feit dat het land zijn naam draagt.
7b Hij volgt de laatste lezing.
7c Het land is blij met zijn naam.
8a - Ook Palinurus is nog niet begraven en vertoeft daarom voor de poorten van de onderwereld.
- Beiden zijn de eerste bekende dode die aan beide helden verschijnen.
- Palinurus is een makker van Aeneas, zoals Elpenor van Odysseus.
- Ook Aeneas herkent Palinurus meteen, maar ook hij weet niet dat zijn makker omgekomen is, en dus ook niet wat de doodsoorzaak is.
- Palinurus vertelt zoals Elpenor wat hem overkomen is.
- Hij smeekt Aeneas nadrukkelijk, zoals Elpenor Odysseus, om te worden begraven, zodat hij toegang tot de onderwereld krijgt.
8b. De passage over de ontmoeting tussen Palinurus en Aeneas is aetiologisch van karakter, dat wil zeggen: ze vormt een verklaring voor de naam van de kaap (Capo di Palinuro). Andere kleinere verschillen zijn:
- Palinurus is Aeneas’ stuurman, Elpenor een gewone makker van Odysseus.
- Palinurus is op een andere wijze om het leven gekomen dan Elpenor, die van het dak van het paleis van Circe gevallen is en zo zijn nek gebroken heeft.
- Palinurus vraagt Aeneas om hem eventueel nu bij de hand te nemen en hem mee te nemen over het water. Dat verzoek doet Elpenor niet.



- Bij Homerus antwoord Odysseus Elpenor zelf; bij Vergilius geeft de Sibylle Palinurus antwoord, niet Aeneas. De Sibylle maakt duidelijk dat Aeneas hem niet zelf zal begraven, maar dat er een cenotaaf zal worden opgericht, waar de bewoners van Lucanië jaarlijks offers zullen brengen.









































Hoofdstuk 4.3
De overtocht over de Styx


a Charon weigert hen over te zetten


Ergo iter inceptum peragunt fluuioque propinquant.
Dus zij vervolgen hun weg en naderen de rivier.
385 nauita quos iam inde ut Stygia prospexit ab unda
Toen de veerman precies vanwaar hij was vanaf het Stygische water
per tacitum nemus ire pedemque aduertere ripae,
hen zag gaan door het stille woud en hun schreden richten naar de oever,
sic prior adgreditur dictis atque increpat ultro:
wendde hij zich al eerste zo tot hen en snauwde hun uit eigen beweging toe:
'quisquis es, armatus qui nostra ad flumina tendis,
‘Wie je ook bent, die gewapend naar onze rivieren komt,
fare age, quid uenias, iam istinc et comprime gressum.
kom zeg precies van die plaats, waarom je komt, en houd halt.
390 umbrarum hic locus est, somni noctisque soporae:
Dit is de plaats van de schimmen, van de slaap en bedwelmende nacht:
corpora uiua nefas Stygia uectare carina.
het is een goddeloze daad levende lichamen te vervoeren met het Stygisch schip.
nec uero Alciden me sum laetatus euntem
Maar niet was ik blij dat ik Hercules, toen hij kwam,
accepisse lacu, nec Thesea Pirithoumque,
op het meer ontvangen heb, noch Theseus en Pirithoüs,
dis quamquam geniti atque inuicti uiribus essent.
hoewel zij godenzonen waren en onoverwinnelijk in krachten.
395 Tartareum ille manu custodem in uincla petiuit
Hij ging de bewaker van de onderwereld halen om hem met geweld te boeien
ipsius a solio regis traxitque trementem;
en trok hem bevend van de zetel van de koning zelf mee;
hi dominam Ditis thalamo deducere adorti.'
zij ondernamen het de meesteres uit Dis’ slaapkamer te ontvoeren.’


1a metafoor
1b LKK / LKK / Lkk / LL / LKK / LL
1c De vele dactylen suggereren haast.
2 een chiastische constructie: prior adgreditur - increpat ultro
3 Dat Charon niet wacht, totdat zij hem aanspreken.
4 umbrarum in 390
5 aan Iuppiter (Hercules’ vader) en Neptunus (Theseus’ vader)
6 Cerberus
7 invicti viribus in 394


b Charon zet Aeneas en de Sibylle over


quae contra breuiter fata est Amphrysia uates:
Hierop sprak de Amphrysische zieneres kort:
'nullae hic insidiae tales (absiste moueri),
‘Hier is geen dergelijke hinderlaag (houd op je op te winden),
400 nec uim tela ferunt; licet ingens ianitor antro
en de wapens brengen geen geweld; de geweldige poortwachter mag
aeternum latrans exsanguis terreat umbras,
eeuwig blaffend in de grot de bloedeloze schimmen bang maken,

casta licet patrui seruet Proserpina limen.
Proserpina mag kuis in het huis van haar oom blijven.
Troius Aeneas, pietate insignis et armis,
De Trojaan Aeneas, opvallend door plichtsgevoel en wapens / wapenfeiten
ad genitorem imas Erebi descendit ad umbras.
daalt af naar zijn vader naar de diepste schimmen van Erebus.
405 si te nulla mouet tantae pietatis imago,
Als het aanzicht van zo’n groot plichtsgevoel jou helemaal niet ontroert,
at ramum hunc' (aperit ramum qui ueste latebat)
laat jij dan tenminste deze tak’ (ze toont de tak die onder haar kleding verborgen was)
'agnoscas.' tumida ex ira tum corda residunt;
’herkennen.’ Dan bedaart zijn na de woede gezwollen hart;
nec plura his. ille admirans uenerabile donum
en zij zei niet meer dan dit. Hij vol bewondering over het eerbiedwaardig geschenk
fatalis uirgae longo post tempore uisum
van de noodlotstwijg, die na lange tijd gezien is,
410 caeruleam aduertit puppim ripaeque propinquat.
wendt zijn donkere schip en nadert de oever.
inde alias animas, quae per iuga longa sedebant,
Daarna verjaagt hij de andere schimmen, die op de lange roeibanken zaten,
deturbat laxatque foros; simul accipit alueo
en hij maakt de gangboorden vrij; tegelijk neemt hij in zijn schuit
ingentem Aenean. gemuit sub pondere cumba
de geweldige Aeneas op. Het gevlochten bootje zuchtte onder
sutilis et multam accepit rimosa paludem.
het gewicht en nam vol spleten veel water op.
415 tandem trans fluuium incolumis uatemque uirumque
Eindelijk zet hij de zieneres en man ongedeerd over de rivier
informi limo glaucaque exponit in ulua.
aan land in de vuile modder en het grijsgroene riet.


1a tandem (415)
1b Aeneas is als levende eigenlijk te zwaar voor het bootje; accipit alveo Aenean (412), gemuit sub ponere cumba (413)
2 Ook bij Dante veroorzaakt de levend efiguur, in dit geval Dante, dat de boot dieper in het water komt te liggen.


c Cerberus bewaakt de toegang tot de onderwereld


Cerberus haec ingens latratu regna trifauci
De geweldige Cerberus doet met zijn geblaf uit drie muilen dit rijk
personat aduerso recubans immanis in antro.
weergalmen, reusachtig op rug liggend in de grot ertegenover.
cui uates horrere uidens iam colla colubris
Hem werpt de zieneres, omdat ze ziet dat zijn nekken met slangen al overeind
420 melle soporatam et medicatis frugibus offam
staan, een offerkoek voor, bedwelmd door honing en toverkruiden:
obicit. ille fame rabida tria guttura pandens
terwijl hij zijn drie kelen uitstrekt, grist hij met gulzige
corripit obiectam, atque immania terga resoluit
honger de voorgeworpen offerkoek weg, en hij strekt zijn reusachtige ruggen
fusus humi totoque ingens extenditur antro.
nadat hij op de grond is gaan liggen, en spreidt zich enorm in heel de grot uit.
occupat Aeneas aditum custode sepulto
Aeneas betreedt de ingang, nu de bewaker begraven / bedwelmd is,
425 euaditque celer ripam inremeabilis undae.
en snel laat hij de oever van het water dat geen terugkeer kent, achter zich.
1 een chiasme
2 custode (424)
3 Cerberus heeft drie koppen, dus ook drie nekken.
4 enjambement (obicit)
allitteratie: colla colubris, frugibus offam (??)
5 LKK / LKK / LKK / LKK / LKK / LL
Rabida is abl. (lange a in uitgang), hoort dus bij de abl. fame. De a van het onzijdig meervoud is altijd kort.
6a LKK / LL / LL / LKK / LKK / LK
6b elisie
7 metafoor (sepulto)
8 melle t/m obiecit / ... obiectam (420/1/2)
















































Hoofdstuk 5.1
Ontvangst van Aeneas door Dido


a,b.c

1 Ze laat haar zoon, de liefdesgod Cupido, de plaats innemen van Ascanius om Dido verliefd op Aeneas te maken.
2 Prospectie: de aanduiding van Dido ‘verklapt’ dat het slecht met haar gaat aflopen.



Hoofdstuk 5.2
Reactie van Dido op Aeneas’ vertrek


a,b,c

1 De vloek die Dido heeft uitgeroepen over Aeneas vanwege het feit dat hij haar ondanks zijn beloften heeft verlaten.
2 Een offer brengen aan Pluto om zich van haar liefde voor Aeneas te bevrijden.


d Anna ontdekt de zelfmoord van Dido


675 'hoc illud, germana, fuit? me fraude petebas?
‘Was dit je opzet, zus? Bedroog je mij?
hoc rogus iste mihi, hoc ignes araeque parabant?
Bereidde die brandstapel dit, de vuren en altaren dit voor mij voor?
quid primum deserta querar? comitemne sororem
Waarover moet ik, in de steek gelaten, eerst klagen? Heb je stervend
spreuisti moriens? eadem me ad fata uocasses,
je zus als metgezel versmaad? Had je me maar tot hetzelfde lot geroepen,
idem ambas ferro dolor atque eadem hora tulisset.
hadden dezelfde pijn door het zwaard en hetzelfde uur ons beiden maar gedood.
680 his etiam struxi manibus patriosque uocaui
Heb ik ook met deze handen gebouwd en luid de voorvaderlijke
uoce deos, sic te ut posita, crudelis, abessem?
goden geroepen, opdat ik, nu jij zo neerligt, wreedaard, afwezig was?
exstinxti te meque, soror, populumque patresque
Je hebt jou en mij gedood, zus, en het volk, de Sidonische
Sidonios urbemque tuam. date, uulnera lymphis
vaderen en jouw stad. Vergun me dat ik met water
abluam et, extremus si quis super halitus errat,
je wonden was en, als een laatste adem boven je zweeft,
685 ore legam.' sic fata gradus euaserat altos,
deze met mijn mond opvang.’ Na die woorden had ze de hoge trap beklommen
semianimemque sinu germanam amplexa fouebat
en haar stervende zus omarmend koesterde ze haar tegen haar borst
cum gemitu atque atros siccabat ueste cruores.
met gejammer en droogde het donkere bloed met haar gewaad.
illa grauis oculos conata attollere rursus
Toen zij probeerde haar zware ogen weer op te slaan,
deficit; infixum stridit sub pectore uulnus.
faalde zij; de diep toegebrachte wond onder haar borst sist.



690 ter sese attollens cubitoque adnixa leuauit,
Driemaal zich opheffend en op haar elleboog leunend richtte ze zich op,
ter reuoluta toro est oculisque errantibus alto
driemaal viel ze terug op het bed en met dwalende ogen zocht ze
quaesiuit caelo lucem ingemuitque reperta.
ze de in de hoge hemel het licht en zuchtte diep, toen ze het gevonden had.


1 hoc: zelfmoord van Dios
illud: oprichten van een brandstapel om de spullen van Aeneas te verbranden
2 de dood
3 Ze rent de trap op naar boven, naar de plek waar Dido ligt.
4 b
5a his manibus
5b patrios
5c De finale bijzin met ut is niet vertaald.
5d Dido, die als ‘wreedaard’ wordt aangesproken
5e ik (Anna)


e Iris verlost Dido uit haar lijden


Tum Iuno omnipotens longum miserata dolorem
Toen stuurde de almachtige Iuno uit medelijden met de lange pijn
difficilisque obitus Irim demisit Olympo
en de moeizame dood Iris van de Olympus naar beneden
695 quae luctantem animam nexosque resolueret artus.
om de worstelende geest en verstrengelde leden los te maken.
nam quia nec fato merita nec morte peribat,
Want omdat ze noch door het lot noch een verdiende dood stierf,
sed misera ante diem subitoque accensa furore,
maar ongelukkig voortijdig en aangevuurd door een plotselinge waanzin,
nondum illi flauum Proserpina uertice crinem
had Proserpina nog niet bij haar een blonde haarlok van haar hoofd
abstulerat Stygioque caput damnauerat Orco.
weggenomen en haar hoofd voor de Stygische Orcus bestemd.
700 ergo Iris croceis per caelum roscida pennis
Dus vliegt de bedauwde Iris met haar saffraangele vleugels door de hemel,
mille trahens uarios aduerso sole colores
terwijl ze duizend afwisselende kleuren glanzend in de zon meetrekt,
deuolat et supra caput astitit. 'hunc ego Diti
en ze bleef boven haar hoofd staan. ‘Deze haarlok breng ik
sacrum iussa fero teque isto corpore soluo':
als offer aan Pluto volgens het bevel en maak jou van dat lichaam los.’
705 sic ait et dextra crinem secat, omnis et una
Zo sprak ze en met haar rechterhand snijdt ze de haarlokt eraf en
dilapsus calor atque in uentos uita recessit.
tegelijk vloeide al haar lichaamswarmte weg en verdween haar leven in de wind.


1 Omdat Dido onverwachts sterft, is er geen haarlok als offer aan Pluto gebracht en kan ze niet sterven. Iuno wil een einde maken aan het lijden van Dido.
2 Bijvoorbeeld dood door een veroordeling wegens moord.
3 Door een regenboog te vormen.
4 (Iuno) Irim demisit Olympo t/m artus (694-5)




Hoofdstuk 5.3
Ontmoeting met de schim van Dido


a de velden der smarten


440 nec procul hinc partem fusi monstrantur in omnem
En niet ver van hier tonen zich de Velden der Smarten die
Lugentes campi; sic illos nomine dicunt.
zich naar elke kant uitstrekken,; zo noemen ze die bij naam.
hic quos durus amor crudeli tabe peredit
Hier verbergen afgescheiden bospaden en bedekt een mirtebos rondom
secreti celant calles et myrtea circum
hen die een wrede liefde verteert met een wreed
silua tegit; curae non ipsa in morte relinquunt.
wegkwijnen; liefdeszorgen verlaten hen zelfs niet in de dood.
445 his Phaedram Procrinque locis maestamque Eriphylen
Op deze plaatsen ziet hij Phaedra en Procris en de bedroefde
crudelis nati monstrantem uulnera cernit,
Eriphyle, die de wonden van haar wrede zoon toont,
Euadnenque et Pasiphaen; his Laodamia
Euadne en Pasiphae; met hen gaat als metgezel
it comes et iuuenis quondam, nunc femina, Caeneus
Laodamia en eens een jongeman, nu weer vrouw, Caeneus,
rursus et in ueterem fato reuoluta figuram.
en weer door het lot terugveranderd in haar oude gestalte.


1 crudelis nati monstrantem vulnera (446)
2 Na Caeneus’ dood, in de onderwereld
3 (quod) durus amor crudeli tabe peredit (442)


b Aeneas ontmoet Dido


450 inter quas Phoenissa recens a uulnere Dido
En tussen hen zwierf de Phoenicische Dico met haar nog verse
errabat silua in magna; quam Troius heros
wond rond in het grote bos; en de Trojaanse held,
ut primum iuxta stetit agnouitque per umbras
zodra hij naast haar stond en haar onduidelijk herkende
obscuram, qualem primo qui surgere mense
in de duisternis, zoals iemand bij het begin van de maand
aut uidet aut uidisse putat per nubila lunam,
de maan door de wolken ziet opkomen of meent het gezien te hebben,
455 demisit lacrimas dulcique adfatus amore est:
vergoot tranen en sprak tot haar in tedere liefde:
'infelix Dido, uerus mihi nuntius ergo
‘Ongelukkige Dido, was het bericht dus waar dat tot mij
uenerat exstinctam ferroque extrema secutam?
gekomen was dat jij gestorven was en met het zwaard de dood gezocht hebt?
funeris heu tibi causa fui? per sidera iuro,
Ach, was ik de oorzaak van je dood? Ik zweer bij de sterren,
per superos et si qua fides tellure sub ima est,
bij de goden en als er een of ander trouw is onder in het diepst van de aarde,
460 inuitus, regina, tuo de litore cessi.
onvrijwillig, koningin, heb ik jouw kust verlaten.
sed me iussa deum, quae nunc has ire per umbras,
Maar de bevelen van de goden, die me nu dwingen