Hoofdstuk 11, tekst A & B: taaloefeningen
Categorie: Boek > Fortuna > Boek 1 nieuwe druk
Taaloefeningen Tekst 11A
A.
serva
servae
servae
servam

servae
servarum
servis
servas

murus
muri
muro
murum

muri
murorum
muris
muros

iudex
iudicis
iudici
iudicem

iudices
iudicum
iudicibus
iudices

B.
1. sermoni
2. fratri
3. parti.
4. nominibus
5. puero
6. ordinibus
7. parentibus
8. ponti
9. servis
10. capiti

C.
urbis, geen dativus enkelvoud
filio, niet van de eerste groep
homini, geen dativus meervoud
igni, geen genitivus enkelvoud
sorori, geen dativus onzijdig enkelvoud/van de 3e groep

D.
1. De soldaten hadden grote moed.
2. Mijn vader heet Marcus.
3. Jullie moeten zijn broer geen geschenken geven.
4. De slaaf antwoordde zijn meester niet.
5. De meisjes zeiden alles aan hjn ouders.
6. De jongen heeft twee zusters.
7. Geef de wapens terug aan de soldaat.
8. De burgers hebben een mooie stad.
9. Jij had veel slaven.
10. Het vonnis/oordeel van de rechter bevalt mij niet.

Taaloefeningen tekst 11B
A.
1. dat. mv. mnl.(=vrl.)/onz
2. dat. mv. mnl./vrl./onz.
3. gen. ev. mnl./onz., nom. mv. mnl.
4. dat. ev. mnl./onz.
5. dat. ev. mnl.(=vrl.)/onz.
6. nom. ev. vrl., nom./acc. mv. onz.
7. gen. ev. vrl., dat. ev. vrol., nom. mv. vrl.
8. dat. mv. mnl./vrl./onz.
9. nom./acc. ev. onz.
10. dat. ev. mnl.(=vrl.)/onz

B.
'' 1. bono civi aan de goede burger (dat.)
2. puellis crudelibus aan de wrede meisjes (dat.)
3. puellarum crudelium van de wrede meisjes (gen.)
4. femina fortis de dappere vrouw (nom.)
5. militibus parvis aan de kleine soldaten (dat.)
6. meis iudicibus aan mijn rechters (dat.)
7. omne iudicium het hele proces/vonnis (nom./acc.)
8. nostri agricolae van onze boer (gen.)
9. iuvenibus pulchris aan mooie jongemannen (dat.)
10. iuvenum malorum van slechte jongemannen (gen.) ''

C.
1. viris fortibus
2. vitae longae
3. corpora incolumia
4. iudices boni
5. pacem longam
6. bellum longum
7. corpori magno
8. salus bona
9. noctium longarum

D.
1. Waar woon jij? Zeg het mij.
2. Ik gaf jou weliswaar veel geschenken, maar zij bevielen jou niet.
3. Het is jou toegestaan te blijven, maar niet vele dagen.
4. Sta de vader van het meisje een laatste gesprek toe.
5. Zo antwoordde jij de man.
6. De bode zei tegen de bange burgers: wij hebben de hoop verloren.
7. Het is de rechters niet toegestaan een slecht vonnis te doen/vellen.
8. Vader vergeeft zijn wrede zoon.
9. 'Ik heb zijn verschrikkelijke misdaden leren kennen/vernomen', zei de rechter tegen de verschrikte menigte.
10. 'Breng mij naar huis', zei de heer tegen zijn ongedeerde slaaf.
11. Een menigte mensen ging bij de consul staan.