Hoofdstuk 33 - 36, extra oefenblok
Categorie: Boek > Lingua Latina > Boek 3
1 Nominativus cum infinitivo


1 Er wordt gezegd dat Romulus en Remus door een wolvin zijn gered.


Men zegt dat Romulus en Remus ...


Naar men zegt zijn Romulus en Remus ...


Romulus en Remus zouden door een wolvin zijn gered.


2 Remus schijnt Romulus met bepaalde woorden te hebben gekwetst.


Het schijnt dat Remus ...


Naar het schijnt heeft Remus ...


3 Er wordt gezegd dat Romulus om deze reden Remus heeft gedood.


Men zegt dat ... / Naar men zegt ... / Romulus zou ...


4 Er wordt gezegd dat Romulus later de meisjes van de Sabijnen /
de Sabijnse maagden met een list heeft geroofd.
Men zegt dat ... / Naar men zegt ... / Romulus zou ...


5 Deze meisjes schijnen echter door liefde voor de Romeinse jongemannen te zijn gegrepen / op de Romeinse jongemannen verliefd te zijn geworden.


Het schijnt echter dat deze meisjes ....


Naar het schijnt werden deze meisjes echter ...





2 Participiumconstructies


1 Toen ze hun mening hadden gegeven / hun stem hadden uitgebracht, gingen de senatoren naar huis.


2 Toen er hoop/uitzicht was geboden op een overwinning trokken de Romeinse soldaten zich niet terug, maar vertoonden ze zich dapper aan de vijand / traden ze de vijand dapper tegemoet.


3 Nadat het bericht over de nederlaag bij Cannae was overgebracht, verlangden veel Romeinen, die wanhoopten aan de redding van de staat / omdat ze de hoop op redding van de staat hadden opgegeven, naar de dood.


4 Omdat de Romeinse staat geen vrouwen had, ontvoerden de Romeinen door een list te gebruiken / met gebruikmaking van een list de meisjes van de Sabijnen naar hun huizen.


5 Toen de inwoners van Saguntum, bondgenoten van de Romeinen, door Hannibal werden belegerd, vroegen zij de Romeinen hun hulp te brengen/verlenen. Maar de Romeinen boden hun te laat hulp.





predicatief participium: zin 3, 5


ablativus absolutus: zin 1, 2, 3, 4 (2x)



3 Hoofd- en bijzinnen


1 Nadat Hannibal Italië had verlaten, waren de Romeinen vrij van vrees.


2 Toen Scipio zich had voorbereid om met Hannibal over/om de overwinning te
strijden, kregen alle Romeinen nieuwe hoop.


3 Zodra Scipio Hannibal had verslagen, waren bijna alle Romeinen blij.


4 In Rome wachtten allen, totdat Scipio als overwinnaar in de stad terugkeerde.


5 Toen de Carthagers zonder aanvoerder zaten (Hannibal was namelijk/immers verslagen), waren de Romeinen vrij van gevaren.


6 Hannibal vluchtte uit Afrika, voordat de Romeinen Carthago verwoestten.





gelijktijdig: zin 5
eerder: zin 1, 2 en 3
later: zin 4 en 6





4 Voegwoorden


1 Toen Cicero uit ballingschap naar Rome terugkeerde, werd hij door een enorme menigte burgers begroet, hoewel hij lange tijd uit de stad was weg geweest.


2 Caesar zou geroepen hebben ‘De dobbelsteen is gegooid!’, toen hij op het punt
stond de Rubico over te steken.


3 Nadat aan Alexander door zijn vrienden gevraagd was: ‘Ga/Moet jij ook niet in Olympia vechten?’ Antwoordde hij: ‘Ik zou er vechten, als daar koningen met/tegen koningen vochten.’



temporeel: zin 1, 2, 3
concessief: zin 1
conditioneel: zin 3





5 Een zoen?


Zodra de jongeman haar gezien had, dacht hij [het volgende] bij zichzelf: ‘Ik zal deze kans, die mij wordt [aan]geboden, niet voorbij laten gaan; ik ga het/dat meisje, ook al wil ze het niet, een kus geven.’ Nadat de jongeman het meisje had


3 gevraagd vanwaar ze was / waar ze vandaan kwam, trof hij het, dat bijna alle mannen en vrouwen uit dat dorp hem bekend waren. ‘Ken je toevallig de dochter van Septimius?’ ‘Zeker, want we zijn buren. Wil je mij (soms) iets geven om naar mijn vriendin te brengen?’ ‘Ik zou graag willen dat je die kus die ik je zal geven, aan


6 je vriendin geeft.’ ‘Ook al doe ik graag al wat je wilt, toch zal het beter zijn dat jij mijn ezel die kus geeft; hij zal namelijk (al) in ons dorp zijn, voordat ik mijn reis
heb afgemaakt / mijn tocht heb beëindigd.’ Schijnt dat meisje niet verstandig/slim geweest te zijn?





temporeel: zin 1, 3 en 8
concessief: zin 2 en 6
finaal: zin 5