Hoofdstuk 34, tekst C - taaloefening
Categorie: Boek > Fortuna > Boek 2
A.
1. Wees niet bang.
2. Maak geen fout.
3. Wees sterk.
4. Als je een geschenk zou meebrengen, dan zou ik blij zijn.
5. Als je een geschenk had meegebracht, zou ik blij geweest zijn.
6. Laten wij niet dienen.
7. De proconsul moet een vonnis vellen.
8. Verbreek de stilte.
9. Een betere vriend had je niet makkelijk kunnen vinden.
10. Laten we ons verheugen over deze overwinning.

B.
1. wij buigen, flectamus, flecteremus, flexerimus, flexissemus
2. ik verander, convertam, converterem, converterim, convertissem
3. jij meent, arbitreris, arbitrareris, arbitratus sis, arbitratus esses
4. jullie volgen, exsequamini, exsequeremine, exsecuti sitis, exsecuti essetis
5. hij bedriegt, decipiat, deciperet, deceperit, decepissit
6. jullie maken een fout, peccetis, peccaretis, peccaveritis, peccavissetis
7. wij belegeren, obsideamu, obsideremus, obsderimus, obsedissemus
8. zij groeien, crescant, crescerent, creverint, crevissent
9. hij spreekt, loquatur, loqueretur locutus sit, locutus esset
10. hij valt, incidat, incideret, inciderit, incidissit

C.
1. Laten wij de deur openen en het huis binnen gaan.
2. Dank niet dat wij veilig zullen zijn, omdat de vijanden weg zij gegaan.
3. Zeg niet dat jij niet soldaat wil zijn.
4. Laten wij leven en laten wij beminnen. Het leven is kort.
5. Laten zij de beelden van de goden vereren, zoals ik eis.
6. Laten wij de Grieken niet vertrouwen.
7. Spaar mij niet, schreeuwde de Christen uit.
8. Laat jij met luide stem spreken.
9. Laten wij blij zijn dat wij snel onze meester zullen zien.
10. Laten wij die weldaden niet vergeten.